elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: aanblekken

aanblekken , [blaffen, toesnauwen] , anblekken , blaffen, toesnaauwen.
Bron: Halbertsma, J.H. (1835), ‘Woordenboekje van het Overijselsch’, in: Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren 1836, Deventer: J. de Lange.
aanblekken , anblikken , een stuk van den bast van een boom snijden, ten teeken wat men in een bosch denkt te verkoopen.
Bron: Halbertsma, J.H. (1835), ‘Woordenboekje van het Overijselsch’, in: Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren 1836, Deventer: J. de Lange.
aanblekken , anblekken , aanblaffen.
Bron: Ballot, A. (1870), Eigenaardigheden van het Twentsche dialect, uitgegeven in 1968, Hengelo.
aanblekken , [bomen merken om gekapt te worden] , anblekken , zwak werkwoord , aanschrappen (van boomen).
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
aanblekken , anblekken , anblessen , markeren van bomen die gekapt moeten worden.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal