elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: foekepot

foekepot , foekepot , vrouwelijk , rommelpot. Fig. stoot-pot, van Kil. fuiken, stooten.
Bron: Halbertsma, J.H. (1835), ‘Woordenboekje van het Overijselsch’, in: Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren 1836, Deventer: J. de Lange.
foekepot , foekepot , elders rommelpot, Engelsch rumbling-pot, te Hindeloopen goefe geheeten; vergelijk Merkwaardigheden van Hindeloopen, blz. 57 en 91. Voor die dit muziekinstrument niet mochten kennen, strekke de volgende beschrijving van wijlen Prof. Lulofs (Eenige gedichten van Vondel, 1838, blz. 313, in zijne Inleiding voor Vondels ‘de rommelpot van het Hanekot’): ‘het bestaat uit een’, met eene blaas bespannen pot, waarin een gat geboord is, door welk gat een houten steel (Van Moock heeft ook zoo: ‘rommelpot, pot couvert d’une vessie, dans laquelle on fait hausser et baisser nu bâton pour rendre un bruit sourd;’ doch min juist: geen houten steel, maar een rietje, hetwelk het geluid geeft, om dat het hol is) in dien pot gestoken wordt, die, bewogen en rondgedraaid, een dof, brommend geluid maakt; een geluid, hetwelk door het woord foeke zeer juist wordt uitgedrukt. ‘Ik geloof dan ook,’ voegt hij er bij ‘dat het Geldersche Foekepot een naar den klank gevormd woord, of, zooals de Geleerden het noemen, onomatopoioumenon is.’ Dit streelende foeka, foeka, dat het hart en de gehoorzenuwen zoo zeer aandoet en treft, gaat vergezeld van den volgenden deun, ook bij Lulofs, I. c. blz. 314, met eene kleine wijziging te vinden: ‘’k Heb zoo lang met den foekepot geloopen, / ’k Heb geen geld om brood te koopen, / Foekepotterij! Foekepotterij! / Geef mij een half centje (anders ‘een oortje’) dan ga ik voorbij.’ Te Zwolle zingt men, behalven dit, er ook nog bij: ‘Vastenaovend is ’t van oavend! / Klink op de busse; / Alle mooie meisies hebben ’en man, / Behalven ik en mien zuster.’ of anders hiervoor: ‘Vastenoavend, hoerenkind, / Ik hebbe nog geen man; / Ik heb nog een klein hoendertien / Dat zal er van oavend an.’ op beiden volgt dan: ‘Als ik miet pöttien schoeren wil / Dan zwèrt mie de doem; / Dan gao ik noar de buren / En laot mien pöttien schuren, / Dan goa ik noar de Fransen / En loat mien pöttien dansen; / Hier ’en stoel en doar ’en stoel / Op ieder stoel ’en kussen; / Mooi meisien holt oe kinnebak toe / Of ’k smiet er oe ’en pannekoek tussen.’ of wel: ‘Dan zal ik oe ’es kussen’ [(Zwolsch dialekt.). Vergelijk o.a. hiermede het tijdschrift de Navorscher van 1852, blz. 10. De volksliedjes in Overijsel door de kinders gezongen wordende, wensch ik, voor zoo veel ik ze te weten kan komen, bij de eene of andere gelegenheid nog eens mede te deelen voor hen voornamelijk, die, als ik, in deze deuntjes belang stellen. – Ieder heeft al zoo zijn speelpop (Elck zot heeft zijn Marot), immers de gustibus non est disputandum]. Maar dit is hier een hors d’oeuve en dus basta. De foekepot, dien men in Overijsel ook kent, komt met Vastenavond op de proppen, wanneer de straatjongens, de gamins, onder ’t zingen van het aangehaalde liedje, en al foekende langs de huizen trekken, om eenig geld op te halen. Wat de afleiding betreft: foekepot is eigenlijk stootpot; bij Kiliaan toch vindt men, fuyck, pulsus, (het Fransche le pouls, ons pols,) ‘slag of stoot,’ en fuycken, pulsare, (het Fransche pousser,) ‘stooten,’ Mellema, fuycken, poulser. Vergel. nog Reinaert de Vos van Willems, 2en druk, blz. 270.
Bron: Buser, T.H. (1856-1861), ‘Geldersch Taaleigen’, in: De Nederlandsche Taal 1856, 1: 13-17, 163-188; 1857, 2: 194-217; 1858, 3: 271-278; 1859, 4: 186-197; 1861, 6: 61-68.
foekepot , foekepot , rommelpot, waarmee arme kinderen te Koevorden op Vastenavond rondloopen. Lesturgeon acht het speeltuig genoemd naar het geluid dat het voortbrengt, alsook, dat het uit den Spaanschen tijd afkomstig is. De Spanjaarden zouden zich op Kerstmis vermaakt hebben met het bespelen van de zambomba, eene aarden pot bespannen met een stuk perkament, in wier midden een rietje was vastgemaakt, dat, door de hand heen en weder glijdend, diepe, holle tonen voortbracht. In Gron. zingt men bij den rommelpot: ’k Heb zoo lank mit de foekepot loopen, ’k Heb gijn geld om brood te koopen; Rommelpotterei! Geef mie ’n oortje den goa ’k voorbei; Den goa ik noa de heeren En loat mien pottien smeren, Den goa ik noa de Fransen, En loat mien pottien dansen, Den goa ik noa de smid, smid, smid En zeg: wat is mien pottien wit. Ook: Foeke, foeke rommelpot, En hestoe nog gijn man? Ik heb ’n broaden houndertien, Dat zel d’r t’oavend an; Schippien van drei weken, Loat heur zeiltien streken, Boven in de hangeltop, Doar hangt ’n dikke metworst, Snie wat brijd, snie wat snel, Snie joe den moar nijt in ’t vel; Snie wat brijd, snie wat roem, Snie joe den moar nijt in de doem. (Beide Stad-Gron.)
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
foekepot , fûkepòt , vrouwelijk , rommelpot.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
foekepot , foekepot , rommelpot, in de deunen (Stad-Groningsch): ’k Heb zoo lank mit de foekepot loopen, ’k Heb gijn geld om brood te koopen; Rommelpotterei, Geef mie ’n oortje den goa ’k veurbei; Den goa ik noa de heeren, En loat mien pottien smeren, Den goa ik noa de Fransen, En loat mien pottien dansen, Den goa ik noa de smid, smid, smid En zeg: wat is mien pottien wit. – En: Foeke, foeke rommelpot, En hestoe nog gijn man? Ik heb ’n broaden houndertien, Dat zel d’r toavend an. Schippien van drei weken, Loat heur zailtien streken, Boven in de hangeltop Doar hangt ’n dikke metworst, Snie wat brijd, snie wat snel, Snie joe den moar nijt in ’t vel; Snie wat brijd, snie wat roem, Snie joe den moar nijt in de doem. – ’t Laatste wordt gezongen. Drentsch foekepot = rommelpot, ook Neder-Betuwsch Vgl. foeken.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
foekepot , fukepòt , Rommelpot. Te Deventer worden de foekepotten gemaakt van een bloempot, half vol water, waarover een blaas. In de blaas is ’n stuk riet bevestigd. Ook Geld. en Limb. O. V. II 217. Neeritter: foekespot. Ook Gron.
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
foekepot , fukepòt , Rommelpot. Te Deventer worden de foekepotten gemaakt van een bloempot, halfvol water, waarover een blaas. In de blaas is ’n stuk riet bevestigd. Te Deventer zingt men bij de muziek van de foekepot: ’k Heb zó lange met de fukepot eloopen, / ’k Heb gîn geld üm brood te koopen; / Annebakkerei! Annebakkerei! Geef mien ’n centjen, dan gao ’k vö̂rbei! Regel 3 ook: Fukepotterei, herhaald. Ook Geld. en Limb. O. V. II p. 217. Neeritter: foekespot. Ook Gron.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
foekepot , fůkkepot , mannelijk , fůkkepötte , fůkkepöttien , foekepot, rommelpot
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
foekepot , foekepòt , [zelfstandig naamwoord] , rommelpot.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
foekepot , foekepot , foekerpot , mannelijk , foekepot (instrument van een varkensblaas); ’trom’ van gedroogde varkensblaas met wrijfstok.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
foekepot , foekepot , zelfstandig naamwoord , Rommelpot (verouderd).
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
foekepot , fókkepot , mannelijk , fókkepöt , soort rommelpot, ook wel “foekepot” genoemd. Het instrument bestond uit een aarden pot, half gevuld met water; over de opening was een varkensblaas gespannen; in het midden ervan stak een rietstengel of stokje. Door met duim en twee natgemaakte vingers te
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
foekepot , foekkespót , pot die met een (varkens)blaas is overspannen door het midden waarvan een rietje is gestoken.
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
foekepot , foekepot , een blik of bloempot, bespannen met een gedroogde varkensblaas. In het midden van die bespanning zit een rietje vastgemaakt, dat met een natgemaakte hand op en neer wordt bewogen. Er ontstaat een donker geluid. Het is een vastenavondgebruik.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
foekepot , foekepot , 1. een blik dat bespannen is met een varkensblaas, in het midden zit een rietje dat je op en neer moet bewegen, zodat je een donker geluid hoort; op vastenavond loopt men met de foekepot; 2. sterk uitgedroogde (aard)appel.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
foekepot , foekepot , foekerommelpot , foekepotten , (Zuid-Drenthe, wb). Ook foekerommelpot (wb in bet. 1.) = 1. rommelpot (Zuid-Drenthe, Midden-Drenthe), zie ook hottefot, fortelpot 2. oud rammelend voertuig Wij zegt foekepot tegen een olde stoomfietse (Koe) *Ik heb zo lang met de foekepot lopen / En ik heb gien geld om brood te kopen / Foekepotterij, foekepotterij / Geef mij een cent en ik gao jullie deur veurbij liedje bij het lopen met de foekepot (Bor)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
foekepot , foekepòt , rommelpot
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
foekepot , foekepot , rommelpot.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
foekepot , foddelpot , fottelpot, foddepot , zelfstandig naamwoord , de; foekepot, rommelpot
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
foekepot , foekepot , rommelpot
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
foekepot , foekepot , zelfstandig naamwoord , 1. spotnaam voor oude auto; 2. foekepot, rommelpot.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
foekepot , foekepot , zelfstandig naamwoord , rommelpot, muziekinstrument bij vastenavond (Den Bosch en Meierij; Helmond en Peelland; Land van Cuijk)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
foekepot , [conservenblik ] , fókkepot , mannelijk , een conservenblik met varkensblaas bespannen en daarin een rietje dat op en neer bewogen werd , Met vastenavond kwamen de kinderen met de fókkepot langs en zongen om centen: Ich höb zoealang mètte fókkepot geloupe, ich höb gei geldj óm broead te koupe. Fókke fókkerie, fókke fókkerie, gaef mich eine cent den gaon ich vuuerbie.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
foekepot , foekepot , zelfstandig naamwoord , foekepöt , foekepötje , rommelpot, pot die met een varkensblaas is overspannen, waar in het midden een rietje doorheen is gestoken dat men vochtig maakt en op en neer beweegt, wat de blaas in trilling brengt en het typische geluid veroorzaakt ook foekepot
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal