elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: zweetvoet

zweetvoet , sjweitvuit , zweetvoeten. Den hëlge Nifnaf is de petreunder van de sjweitvuit.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
zweetvoet , zwietvoet , 0 , zweetvoet Hij hef last van zwietvoeten (Dwi), Aj zwietvoeten hebt, moej alle dagen schone sokken antrekken (Klv)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
zweetvoet , zwiitvoet , zweetvoeten , Daor stôd’de dan mee’jew zwiitvoet. Daar sta je dan met je zweetvoeten. Daar sta je dan met je goede bedoelingen.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
zweetvoet , zwêetvoete , zelfstandig naamwoord, meervoud , zweetvoeten; Cees Robben - mèn zwêetvoeten èn jouw kaaw haande; A.P. de Bont – Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - ; zelfstandig naamwoord  mv. - zweetvoeten, sterk transpirerende voeten; Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - ZWEETVOET zelfstandig naamwoord  m. - zweetvoet
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
zweetvoet , zweitveut , zweetvoeten
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal