Woord: zorgelijk
zorgelijk , zörgelk , [bijvoeglijk naamwoord]
, 1 zorgelijk. De zaike is zörgelk.; 2 zich licht zorgen makende. Mouders bin aaltied zörgelk.; 3 zorgzaam. ‘t Is n zörgelk wief. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
zorgelijk , zörgelijk , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, 1. zorgelijk Het zöt er zörgelijk oet (Wee), Het giet hum niet goed, hie kik er zo zörgelijk uut (Ruw), In de veurige ieuw was het ok al een zorgelijke tied (Ker) 2. zorgzaam (Zuidwest-Drenthe, zuid, Zuidoost-Drents zandgebied) Het is een kant, zörgelijk wief (bo) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
zorgelijk , zorgelik , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, 1. geneigd tot zorgen voor 2. bezorgdheid uitstralend Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
zorgelijk , zörgelijk
, zorgelijk Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |