Woord: zoon
zoon , zeun , [zelfstandig naamwoord]
, zoon. Got. sunus. ONo/IJsl. sonr. Zwe. Eng. son. De. sön. Angels. sunu. Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel. |
zoon , zö̀nne , mannelijk
, zö̀ns , zoon. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
zoon , zoon , zeun , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, Daarnaast zeun. Zie de wdbb. – Ook als aanspraak van oudere mensen tot jongere mannen en kinderen, al zijn ze geen bloedverwanten. || Zeun, is je moeder thuis? Kom maar hier, zeun. – Eertijds ook voor man. Vgl. booi II en jongen. || Daar koomt my noch een verhaal, by een Zoon, die het Rooi-meesterschap aan den Lagen-dijk heeft bedient, onlangs gedaan, in mijn gedachten. Dese Man sey: de Rooi-meesters zijn, aan den Lagendijk, niets anders dan een bederf. N.-Holl. Rustenburg 31. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
zoon , zönne
, Zoon. Mv. zöns. De zon = zünne. Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer. |
zoon , zoon
, zeun , zeunke , zoon. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
zoon , ziönne , mannelijk
, ziööns , ziönnechien , ne ziönne: zoon Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
zoon , zeun , [zelfstandig naamwoord]
, zoon; mv. zeuns ook wel eens zeunen. Hai is ‘t zeuntje = de lieveling. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
zoon , zùnne , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, zùens , zoon Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
zoon , zeun , zelfstandig naamwoord
, 1. Zoon. 2 Vertrouwelijke of licht spottende aanspreking voor een knaap of man. | Alles goed, zeun? Je hewwe puur babbels, zeun. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
zoon , zoon , mannelijk
, zeuns , zeunke , zoon. Het oudere zoon, zouns en zeunke hoort men vrijwel niet meer. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
zoon , zönne , zunne
, zoon. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
zoon , zunne
, zuns , zeuntie , zoon. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
zoon , zeun , zeune, zèun, zuun , 0
, (Zuidoost-Drenthe, Noord-Drenthe). Ook zeune (Zuidwest-Drenthe, Zuidoost-Drents veengebied), zèun (Zuidoost-Drents veengebied), zuun (Zuidoost-Drenthe) = zoon Het bint flinke mèensen, maor de zeune is een niksnut (Hgv), Het gunk van vader op zeune (Ruw), Zien zeune wol de boel wel aovernemen (Bro), Ik heb nog ain zeun, dai metselaor is (Vtm), Hij was in zien noppies met de jonge zeun (Zey), Mien zuun kan best lassen (Exl) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
zoon , zóón
, zoon. mv. zeun. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
zoon , zeune
, zeuns , zeuntien , zoon Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
zoon , zeun , zelfstandig naamwoord
, zoon. Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur. |
zoon , zeune
, zeuntien , zoon. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
zoon , zeun
, zonen , Meej veul zeun héd'de veul stamhaauwers, de döchter komme lôtter wél. Met veel zonen heb je veel stamhouders, de dochters komen later wel. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
zoon , zeune , zeun , zelfstandig naamwoord
, de; zoon, mannelijk kind Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
zoon , zeun , zelfstandig naamwoord
, zeuns , zeuntjie , zoon Hij is zôôgezaaid een zeun van heur, maor nie van zijn, want ze hattem al voor d’r trouwe. Laeter hebbe ze nog drie zeuns gekreege en hij zee altijd: ‘Ik hebter drie van m’n aaige en êên van de Klokzêêp’ Hij is zogezegd een zoon van haar, maar niet van hem, want ze had hem al voor haar trouwdag. Later hebben ze nog drie zoons gekregen en hij zei altijd: ‘Ik heb er drie van mijzelf en één van de Klokzeep’ (vroeger werd de zevende zoon genoemd naar de koning en de zevende dochter naar de koningin, maar dat kwam niet zo veel voor) Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
zoon , zoën , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, zëuns , zunsje , zoon , VB: Hié ién de sjtraot ês 'nne joûnge zoën geboere. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
zoon , zönne , zelfstandig naamwoord
, zoon. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
zoon , zeun
, zeuns , zoon Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’ |
zoon , zoôn
, zeun , zoon , Vádder Âbram ha zeuve zeun. Vader Abraham had zeven zonen. Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
zoon , zeun , zelfstandig naamwoord
, zoon (West-Brabant) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
zoon , zoon , mannelijk
, zone/zeuns , zeunke , zoon Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
zoon , zoôn , zoon , zelfstandig naamwoord
, zone/zeûns , zeunke , zoon; zie hiët eine jónge zoôn – zij is bevallen van een jongen zie ook jónk Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
zoon , zoon , zoeën , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, zeuns/zuuëns , zeunke/zuuënke , eerste vorm Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern), Nederweerts, Ospels; tweede vorm Weerts (stadweerts), Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern); zoon Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
zoon , zoon , zelfstandig naamwoord
, "zoon; Kernkamp - Bezorging Dialectenquête 1879 - zons en dochters, z'nen klênzon; Cees Robben – 10 (blz. 19) ""n spie tot aon de soons toe' / een decolleté tot aan haar navel (ongeveer de plaats waar bij het kruisteken 'de zoon' wordt gezegd). WvM 'ik ben zunne zoon'; WBD III. 2. 3:71 'zoon' = idem; 74 'stiefzoon' = idem; ook 'voorzoon'; Dirk Boutkan (1996) - (blz. 23) 'zu:n', naast 'zon' = zôon; (blz. 53) meervoud zoons; Dirk Boutkan (1996) - (blz. 98) de kôoning zene zôon is ok soldaot gewist; soons; zoon; Cees Robben – ... En ze had ’n spie tot aon de soons toe.. (19780804) [decolleté tot aan haar navel; namelijk daar waar men bij het maken van een kruisteken met de hand op de ‘zoon’ wijst.]; De Wijs – En ’n spie as ze had, wel tot aan de “soons” toe (09-04-1973); Met 'soons' wordt de buik bedoeld, cf. het kruisteken dat men maakt: In de naam van de vader, de zoon..." Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
zoon , zoeën
, zuuens , zuuenke , zoon Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |