elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: zooi

zooi , zood , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , Daarnaast ook zooi. Zo, zootje. Zie de wdbb. || ’t Is ’en hele zood (een heleboel). Zo’n zood pieterselie (zoveel) heb ik niet nodig. – Een zoodje ook voor afval van varkensvlees. Ook spekzoodje, zie aldaar. Synon. perkamenten met een dwarsfluit. || Haal ers ’en zoodje van de slager. Eveneens in Friesl. sôtsje voor afval van het geslacht, inzonderheid kluifjes voor de soep.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
zooi  , zooi , een massa.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
zooi  , zooi , uitvaagsel.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
zooi , zojje , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , sloom, vuil persoon
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
zooi , zooi , rommel.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
zooi , zeujgien , rotzooi, zooitje.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
zooi , zooi , 0 , zooien , 1. groep, heel wat Wij waren met een hele zooi bij mekaar (Hijk), Wij waren met een heile zooi met velen (Een), Wij waren mit een hiele zooi jongen op escheept (Eli), Ik heb een mooi zooigien vis evungen (Dwi) 2. troep, rommel Hij hef de heile zooi in ein keer vortgooid (Bov), z. ook zoogien
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
zooi , zooi , 1) rommel, troep; 2) maagzuur; 3) zode.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
zooi , zood , zelfstandig naamwoord , de; vrij grote, maar onbepaalde hoeveelheid
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
zooi , zooj , rommel, rotzooi
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
zooi , zwôôi , bende.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
zooi , zoojke , zootje
Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’
zooi , zooj , rotzooi , De hille zooj is ópgerùmd. Alle rotzooi is opgeruimd.
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
zooi , un zooi , veel
Bron: Gast, C. de (2011), ’t Boekske van de Aolburgse taol, Wijk en Aalburg: Stichting behoud Aalburgs dialect.
zooi , zooj , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , zoo(j)tje/zoeë(j)tje , bende, rommel, zooi; zoeëj (Weerts (stadweerts)) bende, rommel, zooi; zeuj (Nederweerts) maagzuur, oprispend
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
zooi , zôoj , zeuj , zelfstandig naamwoord , Henk van Rijen - zode, rommel; Zonne wedstrijd in zinge, kos soms wel un paor uur duure want wij kende der un zooi. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007); Ze han vur et gemak der wel wè stêene nir kunne legge, want et waar der mar ene slèèkzooj. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007); WBD (III. 2. 1:361) zôoj, c.q. kook, kooksel, gekookte = kooksel; WBD (III. 3. 1:94) 'rotzooi' = onbruikbare voorraad; WBD (III. 4. 4: 169) 'zooi' = modder, slijk; WBD (III. 4. 4:256) 'zooi' = aantal bijeenstaande voorwerpen; WBD (III. 4. 4:259) 'zooi' = boel; 'zooike' idem; WBD (III. 4. 4:260) 'zooi' = grote hoeveelheid; WBD (III. 4. 4:312) 'rommelzooi' = warboel, ook 'zooi' of 'rotzooi'; zeuj; zode, zo, zooi (een zo vis); Kees en Bart (krantenrubriek in Groot Tilburg, ca. 1935) - 'n schôon zeu visch gevange; - Gents Wdb: ZEU. Zooi. een zekere hoeveelheid visch; WNT ZODE, zood, zoo(i). Zie WNT lemma Zooi, III, 9a.
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
zooi , zooj , zootje
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal