elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: zinken

zinken , zinken , werkwoord , bij de Roomsch Catholieken een lijk begraven, zonder dat tevens de uitvaart (om eene of andere reden uitgesteld) gehouden wordt. Hij is gezonken betee
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
zinken , zank* , bij v. Dale: te zinke (of: te zenke) gaan = te gronde gaan; vgl. giechōm *.
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
zinken , zeenken , zöönk, ezöönken , zinken
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
zinken , zinke ,   ,   , 1. zinken. 2. met de haringvleet diep visschen. We hebbe dut jaer nog ezonke, met de zinkvleet gevischt. Op zinkǝs off, bijna zinkend. Ze benne op zinkǝs off binne-n-ekomme. Hij lâad op zinke. In B. 1790 tot zinkes toe vol. Zinkbak, schip, dat weinig zeevaardig is. Zinkhaut, hout, dat geheel doorwaterd is en zinkt.
Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen
zinken , zinken , als een loodgieterswinkel, van iemand die niet zwemmen kan (1908).
Bron: Beets, A. (1954), ‘Leidse woorden en uitdrukkingen’, in: Bicker Caarten, A. (red.), Leids Volksleven, Leiden: Sijthoff
zinken , zeenkng , sterk werkwoord , 3e persoon enkelvoud tegenwoordige tijd: zeenk, 1e persoon enkelvoud verleden tijd: zuenk< , zinken
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
zinken , zinke , zónk, is gezónke , zinken.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
zinken , zinke , werkwoord , zinken. Het kwam ooit voor dat een stoffelijk overschot moest begraven worden vóórdat de kerkelijke begrafenis plaats kon vinden. Bijvoorbeeld omdat in geval van besmettelijke ziekte het lijk niet in de kerk mocht komen. Het lichaam werd dan “gezonken”. Enige dagen later vond dan de uitvaartmis plaats, waarbij een symbolische lege kist het stoffelijk overschot verving.
Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek
zinken , zinke , werkwoord , omspitten van de grond (60 cm diep) in de grienden, voorafgaande aan het poten van de teen (LPW: IJss) Hetzelfde als *tweediepe . Zie het artikel De griendcultuur in IJsselstein in hoofdstuk 5.
Bron: Scholtmeijer, H. (1993), Zuidutrechts Woordenboek – Dialecten en volksleven in Kromme-Rijnstreek en Lopikerwaard, Utrecht
zinken , zinken , bijvoeglijk naamwoord , van zink Ze hebt een neie zinken geute an het hoes kregen (Nsch)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
zinken , zinken , sterk werkwoord, onovergankelijk , zinken Zie kunt met dat gammele bootien nog wal zinken (Zwe), Hij duurt niet zwemmen; hij is bange det hij giet zinken (Ruw), Hij zinkt as een baksteein (Anl), Laot de emmer mor in de put zinken zakken (Gie), Een schoon ei zinkt in het water (Bor), De zunne zinkt, ...geet onder (Rui)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
zinken , zinken , zinken. (zink, zónk, gezónken). Als een dode, vanwege een besmettelijke ziekte, in stilte begraven wordt en later pas de plechtige uitvaart zal plaats hebben, dan zegt men dat hij gezónken wordt.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
zinken , zinkn , ik zinke / zunke; wie zink / zunkn; ik bin ezunkn , zinken.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
zinken , zeenke , werkwoord , zoonk, gezoonke , zinken , VB: 't Sjiëp zoonk bênne de tien menute.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
zinken , zinke , zinktj, zónk, gezónke , zinken , De mood zónk ’m inne sjoon.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
zinken , zînke , werkwoord , zînktj, zoonk/zônk, gezoonke/gezônke , zinken
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
zinken , zinke , zaonk – gezaonke , zinken
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal