elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: zijg

zijg , zij , zijg, werktuig waardoor de geronnen melk van de dunne wordt gescheiden.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
zijg , zige , [zelfstandig naamwoord] , eene geit. Nd. zeege. Hd. Ziege.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
zijg , zige , [zelfstandig naamwoord] , tocht, luchtstroom. verklw. ziigje. Ziigen, het stroomen der koude lucht door eene reet enz.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
zijg , zike , [zelfstandig naamwoord] , ademhaling. Ziken, ademhalen, Fri. ziikje.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
zijg , zeie , zei , teems, melkzeef; melkzeien, melk zeien = klenzen der melk. Drentsch zeien = ziften van natte waren; Zeeland ziën; de melk ziën = ziften; West-Vlaamsch zide, zie = melkzeef, melkteems. OVl. zijden = klenzen. De melk zijden. (De Bo). Oostfriesch, Nedersaksisch sei, seie = zeef voor vloeistoffen sejen, sijen = doorzijgen; Noordfriesch Sei, Zuid-Deensch saai, seei = teems; Middel-Nederlandsch afzijen = afziften, afscheppen. Zie ook: zei.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
zijg , zieë , mannelijk , Zoo noemt de boer ʼn zeef. Mnl. zîen – zijgen, zinken, neerdalen.
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
zijg , [zeef] , zië , mannelijk , Zoo noemt de boer een zeef. Mnl.: zîën – zijgen, zinken, neerdalen.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
zijg , zije , Teems. Zie Kiliaan op Sijghe.
Bron: Dumbar, G., H. Scholten en J.A. de Vos van Steenwijk Vollenhove (1952), Het Dumbar Handschrift – Idioticon van het Overijsels in het einde der achttiende eeuw, uitgegeven door H.L. Bezoen, Deventer
zijg , zieje , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , ziejn , ziejken , zeef
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
zijg , zeeg , zeegt , vrouwelijk , zeef voor vloeistoffen.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
zijg , zie , vrouwelijk , zieë , zieke , vergiet.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
zijg , zèèg , zelfstandig naamwoord , melkzeef. Een metalen kom waarvan de bodem vervangen is door een strak gespannen doek.
Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek
zijg , zieje , zeef, met name om melk te zeven.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
zijg , zieje , melkzeef.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
zijg , zei , zeie, zeeie , 0 , zeien , (Zuidoost-Drents zandgebied). Ook zeie (Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe), zeeie (Zuidwest-Drenthe, noord) = melkzeef De zei lig op het rik bij het aander melkgerak (Sle), Doe even een wattie in de zeeie (Dwi), Geit de melk èven deur de zeie (Nsch), Een zeie hef maor kleine gatties (Smi), De zeie boenen en schoeren (Hol), Hij hef een kop as een zeie onthoudt slecht (Hijk), z. ook melkzei, zeef, teems
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
zijg , zéi , 1) melkzeef; 2) unnen hóóge zeije, een hoge hoed.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
zijg , zi’je , zieje , zie zeve
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
zijg , zieje , ziejchien , zeef, melkzeef.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
zijg , zi’je , zelfstandig naamwoord , de; zeef, vooral voor vloeibare stoffen, veelal: melkzeef
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
zijg , zy , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , zyje , zyke , zeef , (voor vloeistof) zy VB: Nao 't mèilke goûng de mèilk ies doer de zy.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
zijg , zieje , zeef.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
zijg , zéég , zèèj , zelfstandig naamwoord , melkzeef (Tilburg en Midden-Brabant; Den Bosch en Meierij); zèèj; melkzeef (Eindhoven en Kempenland)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
zijg , ziej , zelfstandig naamwoord , zieje , ziejke , breed soort vergiet (zeef) van aluminium, waarin een doek werd gelegd voordat de verse melk erdoorheen werd gezeefd
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
zijg , zeeg , zelfstandig naamwoord , WBD melkzeef, ook genoemd: 'zeef', zèègschootel' of 'filter'; WBD zeegdoek, zeegdoekske - filter in de melkzeef; C. Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal - 1978 - ZIJG (zèèg) v. – melkfilter; Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - ZIJG zelfstandig naamwoord  v. - melkzeef, melkteems; Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) -  'zèèg' zn - melkzeef
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
zijg , zeej , melkzeef
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal