Woord: zemelen
zemelen , zemmels , vrouwelijk
, zemelen. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
zemelen , zemêln
, langzaam, slepend, temend praten; ook Noord-Brabantsch ‒ Kil. semelen (werkwoord), semelachtigh, en: semeler; Oostfriesch sämeln = langzaam handelen, spreken, treuzelen; Nedersaksisch semmeln, semmelke, semmelije, van: sümen (Groningsch zumen, in: verzumen = verzuimen), Nederlandsch sammelen = talmen, dralen. Vgl. omzemêln, alsook ’t West-Vlaamsch zumen = lemmen, lamoereren, slepende en vleiende spreken, zeem zoete woorden zeggen. Zij kan verduiveld zeemen. Dat zeemen is onverdragelijk. (De Bo); zie: plassen. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
zemelen , zemeln , [werkwoord]
, zeurig praten. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
zemelen , zimmele
, zaniken, zeveren. Zit daor nie zò te zimmele! Zit daar niet zo te zaniken! Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
zemelen , zemeln
, zwammend praten Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman |
zemelen , zeemele
, zemelen. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
zemelen , zemmels
, zemelen. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
zemelen , zemeln , zwak werkwoord, onovergankelijk
, zeuren Ze zemelt joe de oren van de kop (Bco), As hij niet zemelt en zeurt, dan moppert hij wel (Hgv), Most nait zo zemeln, ...zeuren, ...zaoniken (Vtm), Hij zemelt al over hetzölfde deur; daor woj gek van (Coe) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
zemelen , zeemele , werkwoord
, motregenen, * Anoniem Etten, West Noord-Brabants Idioticon A – Z, ± 1929. Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur. |
zemelen , zemelen , werkwoord
, zemelen, zeuren Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
zemelen , zeemele , werkwoord
, zemel, zemelde, gezemeld , zeuren, zaniken Jonge, wat leggie toch te zeemele Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
zemelen , zemels , zelfstandig naamwoord
, zemelen. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
zemelen , zimmele , werkwoord
, aarzelen, treuzelen (Land van Cuijk) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
zemelen , [zachtjes regenen] , zemele
, zemeltj, zemeldje, gezemeldj , zachtjes regenen , Toen wae good en waal op waeg woeare, begós ’t te zemele. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
zemelen , zemele , werkwoord
, zemeltj, zemeldje, gezemeldj , motregenen, miezeren ook neetsele, Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
zemelen , zemele , werkwoord
, zemeltj, zemeldje, gezemeldj , zeuren, zaniken, een zeurderige toon aanslaan zie ook lemmentere, meke, miemere, naaswatere, ummere, zeike Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
zemelen , zeemele , zwak werkwoord
, sukkelen, treuzelen; WBD III. 3. 1:58 'zemelen', 'afbiejen' = trekken en talmen; WBD III. 3. 1:292 'zemelen' = traag praten; WBD III. 3. 1:294 'zemelen' = zaniken; Etym. L simila, D. Semmel, N. zemel (en), T. zeemele Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
zemelen , zaemele
, zeuren Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |