Woord: zeis
zeis , zessie
, zeis of zeissen. Een vorkachtig aan eenen zeer langen steel vastgehecht, waarmede graangewassen gemaaid worden en van de Zigt onderscheiden. Zie dat w Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
zeis , zwâ , zwâde , [zelfstandig naamwoord]
, zeis. Ook Dre. Fri. zeine. Nd. schwade. Hd. Sende. Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel. |
zeis , zaes
, zeis. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
zeis , zäisen , vrouwelijk
, zeis Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
zeis , saais , saaize , [zelfstandig naamwoord]
, zeis; swoa (Hogeland, Westerkwartier, Westerwolde) n Saais het n boom mit twij handvatten; op de boom soms n toujoager. In Westerwolde is n saaize zoveel als n kleine swoa. Aldaar: maaien mit n saaize kin n kwoajong wel; maaien mit n swoa is keerlswaark. De saaize aldaar heeft n krukke; zie kruksaais. Ook in ‘t Oldambt en in de Veenkolonien: n Swoa wordt met beide handen van boven aangevat- bij de saaize grijpt de linkerhand van onderen, de rechter van boven. || aanjoager; swoa Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
zeis , zàejsl , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, zàejsls , zàejslken , grote zeis Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
zeis , saais , saaize
, zeis Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman |
zeis , zèssie , zelfstandig naamwoord
, zeis. Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek |
zeis , zeis
, rotvaart; en zeis d’r i hebbe. Bron: Kuipers, Cor e.a. (1993), Zò bót ás en hiëp. Plat Hôrster, Horst. |
zeis , zeist , zais, zèès, zèèse zèèst, zeisem , zelfstandig naamwoord
, (KRS: Werk, Bunn; LPW: IJss, Mont, Bens, Cab) zeisem (KRS: Lang, Hout), zèès (LPW: Lop, Cab), zèèse (LPW: Lop), zèèst (LPW: Bens), zais (LPW: Lop) zeis. De -t in zeist is een hypercorrectie; zie hoofdstuk 2, punt B.4. Zeisem kan zich ontwikkeld hebben uit zeising ; zie hoofdstuk 2, punt C.3. De vorm zeist komt ook in de Vechtstreek voor (Van Veen 1989, p. 146 en153, punt 18) en in Gouda (Lafeber 1967, p. 159). Zie ook Van Veen 1964, p. 69-72, kaart 6: zeis ; Taalatlas, afl. 1, kaart 13: zeis . Zie hoofdstuk 4, punt 5: gereedschap . Bron: Scholtmeijer, H. (1993), Zuidutrechts Woordenboek – Dialecten en volksleven in Kromme-Rijnstreek en Lopikerwaard, Utrecht |
zeis , zeisen
, zeis. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
zeis , zeisen
, zeis. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
zeis , zaise , zaaise, zeise, zais , 0
, zaisen , (Zuidoost-Drents veengebied, Kop van Drenthe, Veenkoloniën). Ook zaaise, zeise (Zuidoost-Drenthe), zais (Kop van Drenthe) = zeis Hij wol de zaaise strieken en do har e het pikstrik vergeten (Bov), Achter de zaise uutwellen koren opnemen na de maaier (Twe), Een hekel is een opzet op de zais (Pei), Een zais oethouwen recht maken, scherpen (Eev), z. ook zèende en zwao Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
zeis , zeide , 0
, (Coe) = zeis Toen het koren nog met de zeide of zichte meeid weur, weur het in schoven bunden (Coe), z. ook zèende Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
zeis , zeissie
, zeis. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
zeis , zeise , zeisen
, (Kampen) zeis. Ook: zeisen (Kampereiland, Kamperveen) Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
zeis , zeissie , zelfstandig naamwoord
, zeis, tweehandig te sturen. Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur. |
zeis , zeisn
, zeisns , zeis. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
zeis , zaais , zelfstandig naamwoord
, zaaise , zaaissie , zeis Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
zeis , zèìjssie , zèssie
, zeis Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
zeis , zèèsie
, zeis. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
zeis , zeise , zelfstandig naamwoord
, zeis. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
zeis , zèèsie
, zeis Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’ |
zeis , zèèsie
, zèèsieke , zeis Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
zeis , zèsie
, zeis Bron: Gast, C. de (2011), ’t Boekske van de Aolburgse taol, Wijk en Aalburg: Stichting behoud Aalburgs dialect. |
zeis , zeisem
, zeis. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
zeis , zeisie , zaisie, zèssie , zelfstandig naamwoord
, zeis (West-Brabant); zaisie; zeis (Helmond en Peelland); zèssie; zeis (Den Bosch en Meierij; Eindhoven en Kempenland; Tilburg en Midden-Brabant) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
zeis , [zeis] , zaegsel , onzijdig
, zeis om gras of groenvoer mee te maaien Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
zeis , zaegse , zelfstandig naamwoord
, zaegses , zaegseke , zeis Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
zeis , zeisie , zelfstandig naamwoord, onzijdig
, zeisies , zeisieke , zeis Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
zeis , zèès , zelfstandig naamwoord
, zèske, zèssie , Henk van Rijen - zeis; zèske - verkleinwoord; Henk van Rijen - zeisje; zèssie - verkleinwoord van ‘zèès’ zeisje; Cees Robben – Hij [Pietje de Dood] zwaait z’n zessie keer op keer... (19550709) Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
zeis , zaes
, zeis Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |