Woord: zeepbakje
zeepbakje , zeipbėkske , onzijdig
, zeipbėkskes , zeepbakje. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
zeepbakje , zeepbäkkie , zepenbäkkie
, zeepbakje. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
zeepbakje , ziepbakkien , ziepebakkien , 0
, ziepbakkies , Ook ziepebakkien (Zuidwest-Drenthe) = zeepbakje De ziep was hielmaol wiek, der zat water in het ziepbakkien (Sle) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
zeepbakje , ziepebakkien , zelfstandig naamwoord
, et; zeepbakje Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
zeepbakje , zeepbäkkien , zelfstandig naamwoord
, zeepbakje. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
zeepbakje , zepenbakkie , zepenbakkien, zepenbäksien, zepenbakjen
, zeepbakje. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
zeepbakje , zeipbákske
, zeepbakje Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |