elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: willen

willen , willen , [werkwoord] , imp. wol en wold, ook wolde. H.iii.21, wild. H.v.50 , willen. Fri. wolle. Hd. wollen.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
willen , wilte , wilte = wilt gij; wilte met? = gaat gij mede? Ook Gron. wōi & wōj = wildet gij; wōi ’n poosien met oos proten? ook Gron. Samengetr. uit: wōl ie = wou je. wōl = wilde, wou; wōllen = wilden; ook Gron.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
willen , willen , wol, ewild , willen.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
willen , willen , voor: hopen, verwezenlijking van een verlangen; de boeren mōggen willen dat ze heur zoad in hoes harren; doe mōgst willen datʼoe weer loopen kōnste; ik har wel wild dat hij hier bleven was; lukken, medeloopen; as ʼt ʼn beetje wil = als het niet te veel tegenloopt, als er niet te veel hinderpalen in den weg komen; ʼt wil niks = wij vangen niets (bij ʼt visschen); ook: ʼt gaat niet vooruit, wat wij ook in ʼt werk stellen, ʼt lukt niet, van een zieke, en ook van planten gezegd. – Spreekwoord: Kinder die willen, Kriegen wat veur de billen = koppige kinderen krijgen straf. Zie ook: wil.
wiʼk = wil ik, (ook Overijselsch); wiʼknʼt = dat wil ik niet; wiʼjʼ = wil je, wilt gij; wist (Stad-Groningsch) = wilste (Veenkoloniën) = wilte = wilt gij; wist ’t leuven? wilt gij het gelooven? wist met noa Potterwolde = gaat gij mee naar Paterswolde?
as ’t wilte = als ’t u belieft, eigenlijk zooveel als: indien gij het wilt, als gij zoo goed wilt zijn.
wi’wê, wiwwe = willen wij; den wi’wê weg = dan willen wij vertrekken; doar wi’wê niks an doun = daar willen wij niets toe bijdragen, niets aan geven, enz.; wōl = wou, wilde; wie wōllen = wij wilden; ook Drentsch, Limburgsch wat wōl toe (klemtoon op: wōl) = wat verlangt gij? en met den klemtoon op: toe, zooveel als: wat zoudt gij tegen mij kunnen doen? ik tel u niet. wat wōl toe d’r mit? = wat wildet gij er mee (als ik het u gaf)? Heeft iemand veel te wenschen, dan voegt men hem (of: haar) spottend toe: ik wōl dat ’t altied zömer en zöndag was. Vgl. gold, enz. alsmede ’t Hoogduitsche wollen = willen, wollte = wilde.
wō’k, wōl ik, ook: wōl’k = wou ik; dat wō’k wel = dat is mijn wensch; zoo ook: dat zō’k = dat zou ik.
wōj’ = wildet gij, en: wilt gij; samengetrokken uit: wōl ie; wōj’ dat wel doun? = zoudt gij dat wel willen doen? wōj’ ook noa de hardroaverei? = wilt gij ook naar de harddraverij? Zoo: wi’j’ = wil ie = wilt gij; zō’j’ = zoudt gij; mo’j’, mou’j’ = moet gij. Drentsch wōi, wō’j; wōi ’n poosien met oos proten? Overijselsch wōj’. Holsteinsch woij ook eier? haje ook swelstikken nödig?
wōste (Veenkoloniën); wat wōste nou? = wat wildet gij nu?; wolt (Westerwolde) = wōlt = wildet, en: wilde ’t; astoe ’t wijten wolt = indien gij het wildet weten; wōlt wat zeggen? = wildet gij wat zeggen? hij wōl ’t nijt leuven = hij wilde ’t niet gelooven; wōwê = wilden wij; as ’t goud weer is wōwê mör’n noa stad.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
willen , willen , wullen , onregelmatig werkwoord , Zie de wdbb. || Hij wul niet. Je kenne van mijn denken wat je wulle. – Den (dan) hej-je nag niet wat je wulle. – Vroeger ook: op het punt staan om, gelijk in andere Germ. talen. || Des Maandags … kwam Jan … om te vrage of wy 8 last turf van de Knari (pakhuis de Kanarie) lade wouwe, omdat het pakhuys instorte wouw (door de overstroming), Hs. (a° 1825), verz. Honig. Als u Huys vallen wil … Ghy sult wel swijgen stil Als een Paleys geciert U daer weer voor gegeven wert, SOETEBOOM, Bloeme-crans 135. – Zo ook nog in het Stad-Fri.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
willen , wiltje , zie handje * en wiltje .
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
willen , wōl* , (werkwoord), Hoogduitsch: wollte.
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
willen  , wille , wil, wils, wilt, woes, gewild , willen. Dienne wil steit achter den bessemsteel, jij hebt niets te vertellen.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
willen , willen , wol, ewilt; ik wil, dů wilst, hei wil, wi, i, zei wilt; ik wol, dů wost, hei wol, wi etc. wollen , willen
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
willen , wulle ,   ,   , willen.
Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen
willen , wiln , sterk werkwoord , 1e persoon enkelvoud tegenwoordige tijd: wi, wil, 2e persoon enkelvoud tegenwoordige tijd: , willen. Oarns wiln wean, ergens graag zijn
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
willen , wódde? , Wa wodde géj? Wat wou jij? (Dit werd gezegd met een dreigende houding om iemand af te schrikken.)
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
willen , wille , wulle , werkwoord , Willen. De vervoeging luidt: enkelvoud wille – wou – wild/willen. Meervoud wille – wouwe – wild/willen. Zegswijze ’t zô niet hewwe wille, het niet kunnen geloven. Vgl. Fries it sa net hawwe wolle.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
willen , wille , wol, haet of is gewilt , willen. Ich wol daste oppẹ Kollebėrch zouts: ik wou dat je op de Mookerhei zat.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
willen , wo’j , wil je?.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
willen , wullen , wol, ewuld , willen.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
willen , willen , wullen , sterk werkwoord, overgankelijk , Ook wullen (Zuidoost-Drents veengebied) = 1. Dat zul ik ook wel willen (Wsv), IJ hebt niks te willen je moet doen wat ik zeg (Bei), Eerappels krabben wol wel, maor het mus er niet te kold bai wezen (Pei), Wizze dit even annimmen; de naobers bint er niet (Pdh), Wat wolst doe, doe Gröninger molboon! (Eex), Hou kanst doe dat doun, ik wol die wiezer hebben waar heb je je verstand (Bov), De auto wol nait wilde niet starten (Zui), Het wil, dunk mij, nog niks het wil nog niet best, van iemand die ziek is (Oos), Hij wol der niet an hij wilde het niet doen, of: hij wilde het niet geloven (Gro) 2. kunnen Dat wil maor zo, dat je de tied ontschöt het kan zomaar gebeuren (Vri), As het een beetie wil, muj toch mar komen als het even kan (Eli), Dat wil zo nog wal ies gebeuren (Nsch) 3. naar wens gaan As het vandage goed wil als de varkens goed aan de prijs zijn (Zdw)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
willen , wilde , (wilde) wil je. wild’èvvel, wil je wel. (woude) wilde je. woud’iets vroogen?, wilde je iets vragen?
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
willen , wôkôk , dat wou ik ook.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
willen , willen , wil, wol, wollen, ewild , willen
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
willen , willn , ik wil / wol; iej wilt / wolln; wie wilt / wolln; ik heb ewild , willen. Woj (wol iej) niet mee naor de kârmse? Wolle (wol hie) ’t onderste uut de kanne hebbm? Wiw (wille wie) dât ja af nee?
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
willen , wulle , willen , Wa wulle we nog miir,'n schón hûshaauwe, óppaasende manne én 'n goej vraauw. Wat willen we nog meer, een mooi gezin, oppassende kinderen en een goede vrouw.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
willen , willen , werkwoord , 1. willen, verlangen 2. wensen 3. bereid zijn 4. mogelijkerwijs zijn, gaan 5. lukken, zich gunstig ontwikkelen, kunnen 6. zullen, op het punt staan, dreigen 7. gaan, zich ontwikkelen 8. geneigd zijn te doen, zich te ontwikkelen; Hoe wil/wol ’t zo treffen het is opmerkelijk dat het zo gaat/uitkomt enz.
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
willen , wille , werkwoord , wil, wou, gewild , willen Willie vanaevend effe langskomme? Dan hoor ie ’t rechstreeks van Wimme Wil je vanavond even op bezoek komen? Dan hoor je het van Wim zelf
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
willen , wêlle , werkwoord , woûw/wol, gewêld , willen , VB: Ich wol waol mêtgoën meh ich kên neet. Zw: Es 't wêlt valle, zêk 'nnen hoond 'n kërk öm. Zw: 't Môt mer wêlle: het moet meezitten; meezitten (het moet maar meezitten) 't môt mer wêlle
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
willen , wilde , wilde, wôdde, wóúwde , wilde, wil je. wôdde, wóúwde, wilde je
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
willen , wulle , willen
Bron: Peels-Mollen, J. met werkgroep Weerderheem in Valkenswaard (Ed.) (2007), M’n Moederstaol. Zôô gezeed, zôô geschreeve. Almere/Enschede: Van de Berg.
willen , wille , wouwe , willen , woude gij ut beter wete = wilde jij het beter weten-
Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’
willen , wulle , wulde of wo gewuld , willen , Wèij wulle wùl. Wij willen wel., Hèij wo ’t nie hébbe. Hij wilde het niet hebben.
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
willen , wulle , werkwoord , willen (Helmond en Peelland)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
willen , wille , wiltj, wól, wólle, gewildj/gewóldj , willen , Doe höbs hie niks te wille. Es ’t ei bietje wiltj, kumtj ’t vandaag aaf. Ze wille waal mer ze kónne neet.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
willen , wille , wulle , werkwoord , wiltj/wultj, woeëj/wooj, gewildj/gewuldj , tweede vorm Ospels; willen
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
willen , wimme , willen we; wimme dâ wel doen?
Bron: Grauw, Sibrand de en Gerard Gast (2014), ABC Dordt. Dordtse woorden en uitdrukkingen, dialect, verhalen en versjes, gedichten en straattypes, Asaprint Uitgeverij, Dordrecht.
willen , wille , sterk werkwoord , willen; Kees en Bart (krantenrubriek in Groot Tilburg, ca. 1935) - Wimme ók is gòn kèèke?; Cees Robben - Ik zó wille dèk was zôo as hij moes zèèn; jè, wè wilde!; B wille – wó(n) - gewild; ik/hij wil, gij wilt; wik = wil ik; Dirk Boutkan (1996) - wille - wouw/wó - gewild; Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - GEWILLEN; 3e hoofdvorm van ‘willen’, ook; gewild en gewouwen; wou - wou, wilde; – verleden tijd van 'wille', naast 'wò’; ik/hij wou, gij wout, wij wouwe; wilde (verleden tijd 2e pers. van wille); GD07 As ge vruuger nie wot; Cees Robben – Och... ik wôt de mèène was... (19580719); wo, won - verleden tijden van 'wille'; wou(den), wilde(n); — Verl. tijd van 'wille', sterke vervoeging; Kees en Bart (krantenrubriek in Groot Tilburg, ca. 1935) - ''k wosse begosse’ (zie opmerking bij 'dè' vw); Cees Robben – Hij wô wel wè... (19801017); DANB ik wó dè de pòst enen brief bròcht; Dirk Boutkan (1996) - 'gij wout'; Bosch wossebegosse (ik wossebegosse); CiT (69) 'Kwòtjoebeet' - ik zou willen dat hij jou beet; wogget - persoonsvorm + vn/ lw; wilde het (uitsl. na gij/ge, gullie); Ge wógget irst himmól nie. Hij wógget bekaant nie gelêûve. – 2e pers. 'wó' + vn. of lw. 'et'; – Het fonetisch hiaat tussen 'wó' en 'et' is opgelost door inlassing van 'g' (met dubbel teken geschreven ter accentuering van de korte ó) (Zie Schuurmans: Enclit.pron., blz.22) De A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - ; par. 242); Jan Naaijkens - Dès Biks (1992) - 'wògget' ww - wou het, wilde het; kwok; samentrekking van ik zou willen dat (ik); Cees Robben – En ‘k docht, lieve lezer,.../ “kwok wieswaorikwaar”.... (19540403); Cees Robben – Kwôk-ham-ha... (19730427); Cees Robben – Kwok vreej... (19861010); kwokkum; samentrekking van ik wou dat ik hem; Cees Robben - ..Kwokkum-hô-zeej... [Ik wou dat ik hem had, zei hij..] (19690214); kwossebons; samentrekking van ik wou dat ze bij ons; Cees Robben – Kwossebons lekasböllie drötzagge... (19540605);
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
willen , wille , woej – gewild , willen
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal