Woord: wijfje
wijfje , wiefke
, liefkoozingswoordje tegen kleine meisjes; mien wiefke; lutje wiefke, ook alleen: wiefke. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
wijfje , noakende wiefkes
, 1 sneeuwklokjes.; 2 noakende mantjes. || Menistenwitjes Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
wijfje , wiefken
, wijfje, tegenover mannetje Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
wijfje , wiefke
, de vrow vánt kaartspel. Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst. |
wijfje , wiefien , wufien , zelfstandig naamwoord
, et 1. dat onderdeel van bep. verbindingen waarin het andere wordt gestoken, vooral: vrouwtjeskoppeling van een hydraulische aansluiting 2. zie onder wief Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
wijfje , wiefke
, wiefkes , (verkleinwoord) vrouwelijk dier, wijfje Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
wijfje , wiefke
, wiefkes , vrouwtjesdier Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |