elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: weelde

weelde , weld , welde, weeld, wilde , "weelde; in sommige plaatsen. Het is niet verbasterd, maar verouderd, want wel is de oorsprong. De afleiding van wel toont genoegzaam, dat het geene v
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
weelde  , waeld , weelde. De waeld stik um, hij kan de weelde niet verdragen.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
weelde , wiälde , vrouwelijk , weelde
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
weelde , weelde , [zelfstandig naamwoord] , Dat dut ze nait oet weelde. ‘t Bin staarke bainen, dij de weelde droagen kinnen.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
weelde , weelte , [zelfstandig naamwoord] , nevenvorm van weelde. (Fivelgo.) , verouderend
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
weelde , wealte , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , overdaad
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
weelde , wèèlde , weelde.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
weelde , wèèlde , wèèlte , weelde.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
weelde , weelde , 0 , weelde, overvloed, rijkdom Die kinder gruit in weelde op (Emm), Hij kun de weelde niet verdragen (Klv), De varkens knort van weelde tevredenheid (Flu), Hij leeft in weelde (Eev), Aj van weelde geeft, is het vaast gien offer (Vle), Het giet het volk net as de maden; het valt van weelde uut het spek het gaat hen te goed (Zdw)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
weelde , weelde , weelde
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
weelde , wèèlde , weelde.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
weelde , wael , waelj , vrouwelijk , weelde , Hae haet ’t get te good, de waeldje plaogtj ’m.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
weelde , waeldje , weelde; de waeldje plaogtj hem – 1. hij weet van weelde niet meer wat hij moet kopen 2. hij heeft het te goed/het gaat hem financieel te goed
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
weelde , weeldj , weeldje , wieëldj, wieëldje , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , eerste en tweede vorm Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern), Nederweerts, Ospels; derde en vierde vorm Weerts (stadweerts); weelde
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
weelde , wilde , zelfstandig naamwoord , weelde; J. H. Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - WILDE voor weelde, waarvoor men oudtijds 'welde' zeide, van 'wel' waarvoor men insgelijks 'wil' vindt. Welde = eigenlijk 'welvaart’ . Z.a.
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
weelde , weld , weelde
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal