Woord: vriendelijk
vriendelijk , vrëndelik , bijvoeglijk naamwoord
, vriendelijk. Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents |
vriendelijk , vrö̀ndelik , bijvoeglijk naamwoord
, vriendelijk. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
vriendelijk , vrundêlk
, vriendelijk. Zie: vrund. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
vriendelijk , vrintelik
, vriendelijk. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
vriendelijk , vrundelk , [bijvoeglijk naamwoord]
, vriendelijk. Ze binnen aaltied glieke vrundelk = hartelijk om mensen te ontvangen. Hai is zo vrundelk as ‘t achterìnne van òl kou = bars; Westerkwartier van n òld swien. Dij aal te vrundelk is, het ain bedrogen òf wil ain bedraigen. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
vriendelijk , vreandlek , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, vriendelijk Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
vriendelijk , vrundelek , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, Variant van vriendelijk. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
vriendelijk , vrunjtelik
, vrunjtelikker, vrunjtelikste , vriendelijk. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
vriendelijk , vrundelijk , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, Var. als vrund = vriendelijk Ik vertrouw hum niet; hie döt mij te vröndelijk (Eex), Zij bint altied even vrendelijk (Zdw), Hie had gien vrundelijke oetkiek (Dal) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
vriendelijk , vrendelek
, vriendelijk. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
vriendelijk , vrundelik , vrindelik , bijvoeglijk naamwoord
, vriendelijk, aardig Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
vriendelijk , vrindelek , uitdrukking
, Zôô vrindelek azzen errem vol jonge katte Erg vriendelijk Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
vriendelijk , vreuntelik , bijvoeglijk naamwoord
, vriendelijk , VB: Es te oüch al lillik bis, es te mer vreuntelik bis tiënge de lûi. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
vriendelijk , vriendelijk , vrendelijk , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, vriendelijk. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
vriendelijk , vrintjelik
, vrintjeliker, vrintjelikst , vriendelijk Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
vriendelijk , vrinjtjelik , bijvoeglijk naamwoord
, vrinjtjelike , vriendelijk Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
vriendelijk , vreendelik , vrûntjelik, vreentelik, vrîndelik, vrîntelik, vrîn , bijvoeglijk naamwoord
, vierde vijfde vorm Weerts (stadweerts), Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern); zesde en zevende vorm Nederweerts, Ospels; vriendelijk Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
vriendelijk , vrintelik
, vrinteliker – vrinteliks , vriendelijk Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |