Woord: voordelig
voordelig , voordêlk
, gunstig, voordeelig; Gron. vörlk, vörrêlk = boven anderen uitmuntend, anderen vóór zijnde, overigens onder dezelfde omstandigheden. v. Dale voorlijk, dat weinig gebruikt wordt; Oostfr. förlîk, fördelk. Hooft: op ʼt vorderlijkst = op het gemakkelijkst, met de minste moeite. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
voordelig , veurdeilich
, veurdeiligger, veurdeilichste , voordelig. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
voordelig , veurdelig
, voordelig. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
voordelig , veurdielig , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, Var, als bij diel I = voordelig Ik hebbe dat lappie veurdelig ekocht (Nije), Hij is er veurduilig ankommen (Erf) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
voordelig , veurdielig , veurdelig , bijvoeglijk naamwoord
, voordelig Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
voordelig , vuurdejlig , bijvoeglijk naamwoord
, voordelig , VB: Dat sjtof heb ich op d'n oétverkoüp vuurdejlig gegoüwe. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
voordelig , veurdelig , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, voordelig. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
voordelig , vurdillig
, voordelig , C en  is toch vurdilliger. C en A is toch voordeliger. Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
voordelig , veurdellig
, voordelig Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |