elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: vloeken

vloeken , vlokke , Vloeken.
Bron: J.A.V.H. (18e eeuw), Haagsch Nederduitsch woorden-boekje. Den Haag: Johannes Mensert. Uitgegeven in: Kloeke, G.G. (1938), ‘Haagsche Volkstaal uit de Achttiende eeuw’, in: Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde 57, 15-56.
vloeken , vlökken , vloeken , etteren(?)
Bron: Ballot, A. (1870), Eigenaardigheden van het Twentsche dialect, uitgegeven in 1968, Hengelo.
vloeken , vluiken , [werkwoord] , 2 p.s.praes.ind. vlukste, 3e en part. vlukt , vloeken.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
vloeken , vleuken , vloeken, Gron. vluiken.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
vloeken , vlôken , zwak werkwoord , vloeken.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
vloeken , vluiken , (de ui kortaf uitgesproken) = vloeken, onvolmaakt verleden tijd: vlökte (Oldampt, Westerwolde) = vlukte, flukte (Ommelanden), deelwoord: vlökt, vlukt, flukt.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
vloeken , vloeken , zwak werkwoord , Zie een zegsw. op sijmen. – Behalve de gewone vloeken en bastaardvloeken (vgl. Ned. Wdb. V, 228 vlgg.) worden vooral de volgende gehoord, die deels ook elders bekend zijn: Gut (en Chut; voor God), gunst, go, gort (mijn gort! och gort! wel gort! gort, nee!). – Mijn goster! och gottik! gorrik! gorrie! gorsiemijne! gommie! gommeniekie! begompel! – Grote grut! (goeie grut!), grote griet! grietje mie! – Grote groen in ’t huisie! (voor grote God in de hemel!), grote Griet in de rapekelder! (te Zaandam), Heer in ’t huisie! (te Krommenie). Naast herejé! jemig! enz. ook: Jemie! jemigkremig! heremieter! herewénicht! harrejennig! – Harrejasses (en arrejasses, gebezigd in de zin van ajakkes). Naast goddomme, (god)dorie, (pot)verdikke(me), godver enz. ook: verdangen! vergloeid! – (God)vergeven (voor God vergeef me; als versterkingswoord: ’t Is vergeven koud). Naast wat donder! bliksems! de weerlicht! enz. ook: te blikstien! (de blakstien!), de blikskater! wat blikslager! juksems! te weerschoen! wat weernik! die weerlem! Verder: Zoete ziel! kristianziele! zelleweke! sakkerjannetje! slonsladerwie (met klemtoon op slòn en sla, en hoofdtoon op wie; in de uitroep: Slonsladerwie! moeder de lamp lekt!). Vgl. verder honderdwonder (voor Godswonder; zie Ned. Wdb. V, 232) op honderd.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
vloeken , vleukĕn , vloeken.
Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94
vloeken  , vlooke , vloeken.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
vloeken , vlöuken , vlökken , zwak werkwoord , vloeken
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
vloeken , vluiken , fluiken , [werkwoord] , Ik vluik, doe vlökst, hai vlökt; ik vlökte, heb vlökt. W.K.: doe flukst, hai flukt, ik flukte, heb flukt, naast doe fluikst, hai fluikt, ik fluikte heb fluikt. , vloeken; Westerkwartier fluiken; West-Westerkwartier floeken. Hai vlökt as n ketter. || fluiken
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
vloeken , vleukng , sterk werkwoord , 3e persoon enkelvoud tegenwoordige tijd: vlok, verleden tijd: vleukn, verleden deelwoo , vloeken
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
vloeken , vlouke , vloukde, haet gevlouk , vloeken. In Gotsnaam is neit gevlouk: in Godsnaam is niet gevloekt, wordt gezegd, als men gedwongen wordt iets te doen.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
vloeken , vluken , vleuk, evlökken, ook: vluken, vluken, evluukt , vloeken; *hi vluukt alle duvels in de helle: hij vloekt enorm.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
vloeken , vluken , vleuken, vleuiken, vluiken , sterk werkwoord, onovergankelijk , (Zuid-Drenthe, Midden-Drenthe). Ook vleuken (Midden-Drenthe, Zuid-Drenthe), vleuiken (Midden-Drenthe, Kop van Drenthe), vluiken (Kop van Drenthe, Veenkoloniën, Zuidoost-Drents veengebied) = 1. vloeken Hij vluukt de duvel uut de hel (Ass), Het wordt er licht van, zo vlökt e (Sle), Hij vluukt as een old saldaot (Wes), ...as een ketter (Bal), ...as een scheepsjaoger (Erf), (zelfst.) Aj het vluken wilt leren, muj schaopen hoolden en op tripklompen lopen (Pdh), Vluken is niks as een anworden (Zwin) 2. niet bij elkaar passen van kleuren Die kleuren passen nait bie mekaor, dat vlökt (Vtm)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
vloeken , vluken , vlûken , (Kampen) vloeken. Gunninks woordenlijst van 1908: Vluken en lîêgen as een ketter ‘erg vloeken en liegen’. Ook: vlûken (Kampereiland, Kamperveen)
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
vloeken , vluukn , vloeken.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
vloeken , vluken , vloeken, vlokken , werkwoord , vloeken, vloekend praten
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
vloeken , vloke , werkwoord , vlookde, gevlook, vlokenterre , vloeken , VB: 'r Dèit niks es vloke en tere de gaansen däog. VB: Doég dat sjérpke aof, dat vlook op d'nne jas.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
vloeken , vluken , werkwoord , vluken, evluukt , vloeken.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
vloeken , vloke , vlooktj, vlookdje, gevlooktj , vloeken , Dae vlooktj wie eine ketter.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
vloeken , vloke , werkwoord , vlooktj, vlookdje, gevlookdj , vloeken ook knettere
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
vloeken , vloke , werkwoord , vlooktj, vlookdje, gevlooktj , vloeken
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
vloeken , vloeke , zwak werkwoord , vloeke - vloekte - gevloekt , "vloeken; Kernkamp - Bezorging Dialectenquête 1879 - vloeke - vloeken; Pierre van Beek – Zo hoorden wij dezer dagen van iemand, die om zijn vloeken een twijfelachtige reputatie geniet, zeggen, dat hij ""vloekt in de ere-afdeling"". Een gedachtenassociatie met de vele zangverenigingen en harmonieën, die onze stad telt, is zeker niet vreemd aan het ontstaan van deze uitdrukking. (Tilburgse taalplastiek 7 Nieuwe Tilburgse Courant – zaterdag 18 maart 1950); Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - vloeken in de eere-afdeeling (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1964) - flink vloeken"
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
vloeken , vlaoke , vloeken
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal