Woord: vliegenvanger
vliegenvanger , [vleesetende plant] , vlieegenvang , vleegenvanger , onzijdig
, drosera. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
vliegenvanger , vleigevèngert , mannelijk
, vleigevèngesj , vleigevèngerke , vliegenvanger. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
vliegenvanger , vliegenvanger , vliegenhanger , 0
, vliegenvangers , Ook vliegenhanger (Zuidwest-Drenthe, noord) = 1. vliegenvanger, plakkend voorwerp om vliegen te vangen Hij har wat vleigenvangers in de keuken hangen, man het stikte der nog van de muggen (Bov), z. ook muggenvanger 2. zonnedauw, Drosera (Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drents veengebied) Ie ziet haost nargens een vliegenvanger mèer gruien (Hoh), De vliegenvanger holdt van wat natte grond (Ker) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
vliegenvanger , vliegevanger , zelfstandig naamwoord
, de 1. middel om vliegen te vangen: langwerpige strook bruin papier waaraan vliegen blijven kleven 2. zonnedauw 3. bep. vogel: vliegenvanger Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
vliegenvanger , vliegevangertje
, zonnedauw (drosera). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
vliegenvanger , vlegevenger , mannelijk
, vliegenvanger Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
vliegenvanger , vlegevânger , vlegevênger , zelfstandig naamwoord, onzijdig
, vlegevângers/vlegevêngers/vlegevêngerkes , vlegevêngerke , vliegenvanger; vlegevêngerke(verkleinwoord) vliegenvanger (vogel) Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
vliegenvanger , vlaegevenger
, vliegenvanger Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |