Woord: violet
violet , fielet
, anjelier. Van Dale: violet (gewestelijk) = driekleurige of wilde viool, Westfaalsch vilette, Hoogduitsch Nelke. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
violet , fîlette , mannelijk
, filetten , Welriekende anjelier. Gron. fielet. Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff |
violet , [bloem] , fîlette , mannelijk
, fîletten , Welriekende anjelier. Gron. fielet. Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer. |
violet , flette
, anjelieren. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
violet , filetten
, duizendschoon Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
violet , filetten
, Angelieren. Bron: Dumbar, G., H. Scholten en J.A. de Vos van Steenwijk Vollenhove (1952), Het Dumbar Handschrift – Idioticon van het Overijsels in het einde der achttiende eeuw, uitgegeven door H.L. Bezoen, Deventer |
violet , filet , filedde , [zelfstandig naamwoord]
, violet, anjelier, dianthus. Filetten roeken staark. (In veel woorden f aan ‘t begin, waar de Hollander een v uitspreekt: fest, fies, fioul flak, flek, flouer enz.) Het bvn. violet = sangen. n Sangen klaid. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
violet , flette , vrouwelijk
, (grote) anjers Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
violet , flët , vrouwelijk
, flëtte , flëtje , anjelier, Dianthus. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
violet , flët
, paarsviolet. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
violet , flette
, sort anjers. Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst. |
violet , flèt
, anjer. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
violet , flet , zelfstandig naamwoord
, flette , fletjie , muurbloem (benaming ontleend aan de oorspronkelijk violette kleur van de bloem) Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
violet , fielet , fielette
, anjer. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
violet , flet , zelfstandig naamwoord
, anjer (Land van Cuijk) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
violet , fiegelette , zelfstandig naamwoord, meervoud
, viooltjes (West-Brabant) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
violet , [anjer] , flet , fielètte , vrouwelijk
, flette , fletjes , kleine anjers Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
violet , flet , zelfstandig naamwoord
, flette , fletje , 1. viooltje 2. siererwt (Dianthus). De naam is een samentrekking van het woord violet (Frans: violet – viooltje). Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
violet , flette
, anjers Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |