elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: verkeerd

verkeerd , verkeerd , het onderste boven, het hoofd omlaag.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
verkeerd , verkeerd , voor: mis; ’t gait verkeerd mit hōm = hij herstelt niet weer; ook: hij verliest zijn kapitaal, zijn post, enz.= het loopt geheel mis met hem.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
verkeerd , verkeerd , bijvoeglijk naamwoord , Zie de wdbb, – Een verkeerd jaar (van koeien), een onklare, zieke uier. Synon. een wrak jaar. Zie jaar II.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
verkeerd  , verkierd , verkeerd.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
verkeerd , verkeerd , [bijvoeglijk naamwoord] , Hai is mit ‘t verkeerde bain van ‘t ber òfstapt. ‘t Verkeerde keelgat. Hai is aaltied verkeerd in de weerld = hij gaat overal dwars tegen in. Hai zit in n verkeerde hoed = hij is ziekelijk. n Verkeerde kovvieboon = een stinkende boon. Te Glimmen nog de verouderende uitspraak verkeird.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
verkeerd , vekeerd , vekeerd in n kop, slecht geluimd
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
verkeerd , verkeerd , fout As ’t verkeerd göt. Als het fout gaat.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
verkeerd , verkeerd , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , in de zegswijze ’n verkeerd jaar, een onklare, zieke uier, – Verkeerde melk, ondeugdelijke melk met ‘stodde’.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
verkeerd , verkeert , verkeerder, verkeerste , verkeerd; weerbarstig, dwars. Dat menke kan toch gėt verkeert zeen: dan manneke kan toch wat onhandelbaar zijn. Dan höbste toch de verkeerde veur: dan heb je toch de verkeerde voor.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
verkeerd , verkeerd , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , 1. verkeerd Doorveur most doe nich bie mie wezen, dan bust doe an het verkeerde adres (Bco), De wiend komp van de verkeerde kaante ongunstig (Rui), Dat hej verkeerd verstaon (Oos), Der is gien huus met te holden, de kop steet hum glad verkeerd hij heft geen goed humeur (Bei), Hij was verkeerd in de oorlog fout (Klv), Hij hef de haanden verkeerd staon is onhandig (Hgv), Dat pèerd, daor zit een verkeerd haortien in is onbetrouwbaar (Sle), Hij hef een verkeerd gebrek (Anl), ...een verkeerd ongemak een dodelijke ziekte (Zdw), (zelfst.) Dei man, dat was gien verkeerde ondanks zijn fouten toch goed mens (Bov) 2. kwaad, dwars Hij was zo verkeerd, hij muuk hum overal veur oet (Sle), Hij was heilemaol verkeerd kwaad en dwars (Nsch), Hij is de hele dag al krange en verkeerd dwars (Hol), Dat kereltien is barre neutelig; is zo verkeerd as het achterende van een varken (Uff), ...verkeerd as een varken (Hav), As ze echt verkeerd wilt, kuj er toch niks an doen dwars (Ruw)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
verkeerd , verkeerd , 1. verkeerd; 2. boos. IJ ef de kòp glad verkeerd ‘hij is erg boos’
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
verkeerd , verkiird , fout, slecht , Ik vuul men'aojge zó'mér ôrreg, ik zal me miir moete schefiere, anders gee'get verkiird. Ik voel me misselijk, ik zal me wat meer moeten ontzien, anders gaat het fout.
T’is nog nie zóó'ne verkiirde én'nie beduuld 't goed, mér'tis nog ne gallepert. Hij is nog niet zo'n slechte en hij bedoelt het goed, maar het is nog een kwajongen.
Bûkpént kun'de wél'les hébbe, dan héd'de messchien wél iet verkiirds gegeete. Buikpijn kun je wel eens hebben, dan is er je misschien iets niet goed bekomen.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
verkeerd , verkeerd , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , 1. niet in de juiste richting, averechts, omgekeerd 2. onjuist, fout, bijv. De musse ston ’m verkeerd hij was slecht gehumeurd 3. niet goed van kwaliteit 4. ongelukkig gezegd, onhandig uitpakkend 5. dwars, lastig, chagrijnig 6. ongunstig 7. niet eerlijk, met louche achtergrond, afkomst 8. verschrikt
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
verkeerd , verkierd , bijvoeglijk naamwoord , verkeerd , VB: De dèis dat verkierd, de môs dat zoe doén.; weerspanning verkierd
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
verkeerd , verkeerd , boos, kwaad; in een verkeerd vel zitten, een ziekte onder de leden hebben; in de verkeerde waeke zitten, ongesteld (wezen); eksverkeerd, geheel verkeerd (W.-Veluwe).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
verkeerd , verkieërdj , verkeerd , Det is nog neet zoea verkieërdj: dat is nog lang niet gek. Zien henj staon verkieërdj: hij is onhandig; hij werkt niet graag.: hij is onhandig; hij werkt niet graag.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
verkeerd , verkiërdj , bijvoeglijk naamwoord , verkiërdje , verkeerd; det is geine verkiërdje – die persoon is niet verkeerd, die man deugt, dat is een goedaardig persoon/iemand die het goede voorheeft
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
verkeerd , verkieërdj , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , verkeerd
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
verkeerd , verkie~rd , verkie~rde , verkeerd
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal