elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: veel

veel , veul , Veel.
Bron: J.A.V.H. (18e eeuw), Haagsch Nederduitsch woorden-boekje. Den Haag: Johannes Mensert. Uitgegeven in: Kloeke, G.G. (1938), ‘Haagsche Volkstaal uit de Achttiende eeuw’, in: Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde 57, 15-56.
veel , veul , voor veel, vooral door de lage standen.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
veel , vol ,  veulsteveul , (= veel), zooveel als: veelmalen, vaak, dikwijls; hie komp vol bij oes. veulsteveul = veel te veel; ook Gron.: veulste veul, duur, enz.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
veel , vö̀lle , bijvoeglijk naamwoord , veel.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
veel , veul , veel; ook = vele: veul boeren, mensen, maiden, enz.; wijt ik veul? (Stad-Groningsch), klemtoon op: veul = weet ik het? Zegt men van personen: ’t is nijt veul, dan beteekent dit: ’t zijn geene aanzienlijke of rijke lieden, of ook: niet veel zaaks; hij het te veul = hij heeft te veel gedronken, is niet nuchteren. In ’t jassen beteekent: zij hebben zoo veul as ze hebben willen zooveel als: zij hebben bijna honderd, ’t komt op eenige punten niet aan, dat heeft toch geen invloed op het verdere spel. doar hei j’ nijt te veul an = dat is geene aangename zaak voor u. Spreekwoord: Veul monden moaken leege schuddels, synoniem met: veul swienen geft dunne drank = vele varkens, dunne spoeling, inzonderheid met de bedoeling: zijn er vele erfgenamen dan wordt het erfdeel klein. Met het tweede komen overeen die te Driburg, Soest, Düren; met het eerste ’t Noordfriesch; te veul hebben = dronken zijn; guster har hij ook weer te veul = gisteren was hij ook weer dronken; ie mouten oppassen dat ie nijt te veul kriegen, doar hebben vrauen moar last van. Heeft iemand zooveel gedronken als hij dragen kan dan zegt men: hij het net genōg (of: genōcht), hij mout niks meer hebben.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
veel , vö̀lle , Veel. Vö̀lle kôke, bòtter, vleis, kinder enz. Doch: vö̀l(s) te vö̀lle, vö̀l(s) te mooi enz.
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
veel , veel , algemeen telwoord, bijwoord , Daarnaast veul. Zie de wdbb. || Hij heb veul geld. – Evenals in sommige andere dialecten zegt men voor veel te veel, veel te groot enz. meestal veels te veel, veels te groot enz. || Dat huis is veels te groot. ’t Is veuls te duur. – Deze vorm komt ook in de schrijftaal voor; vgl. WOLFF en DEKEN, Will. Leevend 3, 309 e.e. (veels te veel), M. SCHAGEN, Godgel. Vermakelijkheden 3, 336 (veel te dier), enz.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
veel , veul , bijwoord, telwoord , zie veel.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
veel , veul* , ook in: wijt ik veul? (Stad-Groningsch, klemtoon op veul) = weet ik het? hoe kan ik dat weten?! wat zal ik er van zeggen?; ook wel elders in de beteekenis van: meer dan ik u zeggen kan, teveel om op te noemen, daar wil ik af wezen; bij v. Dale (4e druk) in dezelfde beteekenis: weet ik het al!, weet ik alles! (de beteekenis zal denkelijk zijn: ʼk weet wel veel, maar niet alles); – “nijt veul” is eigenl. het Nederlandsch “niet veel zaaks”, ook beteekent het: ongunstig, bedenkelijk (zie: lieken ); eigenaardig is de uitdrukking: ʼt is veul en veulste veul (of: slim, vgl. bl. 563), men vergelijke hiermede wachten 2; zie ook opkennen .
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
veel , veulĕ , veel.
Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94
veel , veul , Veul is nie(t) genoch, met veel is de stof niet uitgeput; de stof is onuitputtelijk. ‘Nou, veul is niet genog, wat zekkie meer zegge‘, Gedenkschr. 1839 I. 20. Vaak bij Cremer, Overbet. Nov.: Veel niet genoeg.
Bron: Beets, A. (1927), ‘Utrechtsche Volkswoorden en Volksgezegden’, in: Driemaandelijksche bladen 22, 1, 1-30, 73-84. Groningen
veel , vö̀lle , Veel. Vö̀lle kôke, bòtter, vleis, kinder enz. Doch: vö̀l(s) te vö̀lle, vö̀l(s) te mooi, enz.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
veel  , vuël , veel. Neet vuël, niet veel, (het is) onbeteekenend. Dao is vuël van aan, daar is veel waars in.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
veel , viölle , veel. Hei is zoo viölle as mien niääve: hij is een neef van mij.
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
veel , veul ,   , (bijwoord) , meestal, veelal, dikwijls.
Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen
veel , veul in vijf ,   ,   , heel wat, bv.: ze hààd er veul in vijf van te zegge, maer ze deugt zelǝf iet.
Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen
veel , veus , veuls. Doe zits mie veus te vaast ien ‘t haart (Mw. Hagedoorn). , (Hogeland en Westerkwartier)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
veel , veel , praten van veel en vijf, veel praatjes hebben.
Bron: Beets, A. (1954), ‘Leidse woorden en uitdrukkingen’, in: Bicker Caarten, A. (red.), Leids Volksleven, Leiden: Sijthoff
veel , vulle , onbepaald voornaamwoord , veel. Alls eawn vulle wean, alles om ’t even zijn
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
veel , vulle , bijwoord , veelal
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
veel , veul , vul , ’t kost vuls te vul
Bron: Spek, J. van der (1981), Zoetermeers woordenboek, Zoetermeer.
veel , veul , vul , bijwoord, telwoord , 1 Veel. | Ik hew niet veul toid. 2. Vaak. | Hai komt hier veul. Hai nam veul ’n zak mit anmaakhoutjes mee. Zegswijze dat is nou even zô veul, zo is het nu eenmaal (verouderd).
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
veel , väöl , mee, meiste , veel. “Went väöl is, is ouch väöl neudich” zeggen de boeren om aan te tonen, dat door de tering naar de nering te zetten, het meerdere toch weer een voor het bedrijf nuttige bestemming krijgt; dat een goede oogst (meestal gevolgd door lagere prijze
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
veel , veul , onbepaald telwoord , veel. Veel te veel wordt vuls te veul. Ook: vus te veul.
Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek
veel , völle , veel.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
veel , völle , veel; * het is ’n besten hals, mà d’r giet zo völle deur: het is een beste kerel, maar hij drinkt te veel.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
veel , veul , völ, vol, veuls, vuuls , bijwoord, voornaamwoord, onbepaald hoofdtelwoord , Ook völ (Scho, Pdh), vol (dva), als bw. ook veuls, vuuls (Zuidwest-Drenthe, zuid) = 1. veel Veul heb ik er nait van begrepen (Vtm), Daor zit veul in (Odo), Hij har er niks te veul an kon het nauwelijks aan (Klv), Der lop veul volk op straot (Eex), Hij wol der niet veule van weten had er weinig belangstelling voor (Ruw), Ik har der niet veul van in de reken verwachtte er niet veel van (Sle), Het is niet veul meer mit hum hij is ernstig ziek (Bco), Hij hef veule meer as ikke (Zdw), Dat duurt veul te lang (Anl), Hij was er veuls te wies mit, hij wol het nich missen (Bov), Ik heb veuls te veul stoet in hoes (Gas), Hij haar veuls te veul had teveel gedronken (Row), Het was vuuls te gek (Mep), Veur dat pèerd hej veuls te veul geven (Zwe) 2. veelvuldig Deuren bladdert völ (Pdh), Dat komp veule vèur (Dwi), Zai komp veul bie mien vrouw (Twe) 3. in veule niet genog zonder ophouden (N:Zuidwest-Drenthe) Hij klaegde veule niet genoeg
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
veel , veul , veel of heel: hij is veul ziek, hij is heel ernstig ziek. nie veul, niet veel.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
veel , veule , veel. Veule laad ie op een boerenwagen (gezegd wanneer iemand ten onrechte beweert dat iets ‘veel’ is)
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
veel , veul , bijvoeglijk naamwoord , veel. bw - dikwijls, IJ is veul ziek gewiest. Hij is dikwijls ziek geweest. bw - erg, IJ waar veul ziek. Hij was erg ziek.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
veel , veule , veel.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
veel , veul , veel , Ze hi al veul koej óp d're kop gezien. Ze heeft al veel koeien op hun kop gekeken. Ze heeft al veel vrijers gehad.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
veel , vule , veule, veul , onbepaald hoofdtelwoord , (al dan niet zelfstandig gebruikt); een grote hoeveelheid (het bijv. gebruik van vule is nogal beperkt; omschrijvingen als een protte, een boel e.d. zijn veel gebruikelijker); bijv. Hi’j het niet vule klaormaekt heeft weinig bereikt, Hi’j kan niet vule hebben hij verdraagt niet veel, is lichtgeraakt
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
veel , vuul , veul, vule , bijwoord , 1. in te hoge mate, in verb. van het type vuul te vuul: We kriegen vuul te vule reklame in de busse
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
veel , veul , onbepaald voornaamwoord , veel Hij hatter veul werk an Zij lijkent veul opter moeder
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
veel , veule , onbepaald voornaamwoord , vele, velen
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
veel , vëul , bijvoeglijk naamwoord , mie, 't mieste , veel , VB: 'r Hèt vëul vuur dy verejniging gedoën Zw: vëuls te groet: veel te groot. Zw: Dao gèit vëul kaal ién 'nne zak en es t'm toûw bêns hebs te nog niks: er wordt veel gepraat dat niet bewezen kan worden.; VB: Dat betèikent vëul vuur mich. Zw: vëul leujs te op 'nne wäoge: antwoord aan iemand die 'vëul' wil hebben.; (veel te) vëuls te
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
veel , veul , veel
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
veel , veuls te , veel te
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
veel , veul , veel. in de uitdrukking “vus te veul”, “veel te veel”.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
veel , völle , 1. telw., veel, groot aantal. Die ef völle kinders. Die ef niet weinig völle betaald. Zi’j ef te völle an aer eufd;. 2. bw., erg, in hoge mate. Zie lieken völle op mekaere; 3. bw., vaak, dikwijls. Dät kump völle veur. IJ is völle ziek.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
veel , veul , veel
Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’
veel , veul , vulsteveul , meer , mist , veel, in grote mate, veel te veel , ’r Li veul vèùl langs de slótkant. Er ligt veel rommel langs de slootkant., Veul kumt veul vur. Veel komt veel voor., Veul lâjde óp ’n kâr. Veel laad je op een kar. Reactie op een vraag om veel te krijgen., Di strafwèèrk is vulsteveul! Dit strafwerk is veel te veel!
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
veel , väöl , mieë(r), meiste , veel
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
veel , väöl , veel; te väöl zeên – overbodig zijn; ich gluif det ich hie te väöl ben – ik heb zo’n idee dat jullie me er liever niet bij hebben; det is gét en neet väöl – dat lijkt heel wat, maar het stelt niets voor/is niet veel soeps (over personen)
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
veel , veul , völ , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, telwoord , mieër, mieëst , eerste vorm Nederweerts, Ospels; tweede vorm Weerts (stadweerts), Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern); veel
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
veel , veul , vul , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, telwoord , "veel; N. Daamen, Handschrift 1916 - ""flantoet - eene vrouw van niet veel""; Frans Verbunt (1996) - 'veul kaod ' - heel kwaad; R Schertsend als men iemand voor laat gaan: Et vèùl gao vur den bissem. Mogelijk antwoord: De strónt kómt aachter et vèèreke. Kees en Bart (krantenrubriek in Groot Tilburg, ca. 1935) - 'veuls te hoog'; Cees Robben – We hebben ’n haoven mee waoter d’r in.../ Mee zaand... en veul aauw ijzer... (19540515); Cees Robben – Wè heej ze toch veul kaskenaade... (19561215); Cees Robben – Nie veul druktes... (19580426); Cees Robben – ...dan heet ie nie veul praot... (19581122); Cees Robben – En naa nie veul zegge.. of ’t gaot-er-op..! (19650924); Cees Robben – Dan lèèkenet veul meer... (19651203); Cees Robben – Al veul buijkes aachter de rug... (19740830); Cees Robben – Ge wit toch (...) dek veul van oe haauw... (19820122); Cees Robben – Veul..? Twee haore op oewe kop des wèènig.. Mar twee haore in de soep.. Des veul... (19630816); GR veul mèskes hèb ik zuut gekust; veul kraajen op et dak; èffe veul; De Wijs – “‘k Zôt wel wille koôpe, mar ik heb veuls te veul te wènig in m’n portmonnee”   (10-02-1963); Pierre van Beek - Hij zeeter nie veul; hij zeeter ginnen êene - hij is zwijgzaam, gesloten; Frans Verbunt (1996) - veul? wès veul? Twee haoren op oewe kôp is wèèneg, mar twee haoren in oew soep is veul; Kernkamp - Bezorging Dialectenquête 1879 - ge haadt al nie veul - gij hadt reeds niet veel; DANB hij hee veul pròts omdèttie stèèrek is; Jan Naaijkens - Dès Biks (1992) - veul onbep. tw. - veel; J.H. Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - VEUL, voor veel, voornamelijk ten platten lande, naar de kanten v.h. Markiezaat van Bergen-op-Zoom, en somtijds, met verwisseling der L in N, 'veun', vooral door kinderen. C. Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal - 1978 - VEEL (veul) onverbogen, onbep. tw en bw - 1) talrijk, in grote hoeveelheid; 2) dikwijls: ik heb daor veul gekome; 3) in hoge mate, zeer: hij is veul ziek. Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - VEUL bw - veel; Bosch veul - veel; Dirk Boutkan (1996) - 'Vastenaovend wordt nie veu(l) mir gevierd.' (blz. 94); Stadsnieuws -  Veul? Wès veul? Twee haoren op oewe kòp is wèèneg, mar twee haoren in oew soep is veul...; vul - Henk van Rijen - veel; vutte; bijwoordelijke samentrekking en verkorting van 'veel te'; Interview dhr. Van den Aker – 1978 – “…vruuger won ze van den bond niks weete èn toen waare wij op en dag òf zôo nòr den bond gegaon omdè we vutte wèèneg beurde, verdiende, èn toen krêegeme aachter èlkaar ons ontslag. En wij durfde niemer nòr hèùs te gaon, gin van tweeje…” (transcriptie Hans Hessels 2014); Interview dhr. Van den Aker – 1978 –  “Ze hèbben ons vutte veul belooge de pestoors…” (transcriptie Hans Hessels 2014); vuls te; gao d’r niemer uit... zeej Jan,/ ’t zèèl is vuls te koud (19670428); Cees Robben – Detter vuls te veul vrouwen op de wèèreld zen... (19720818); Audioregistratie 1978 – “Mar die om hallef twaalf nòr de kèrk moese, war, waare die kleere van die alwir vulste grôot èn die schoene vulste grôot want die om hallef twaalf nòr de kèrk gonge, die schoene waare vul te grôot, die klapperde daor oover die kaaje van die grôote wèg heene, dèsse van de vèrte omkêeke, daor koome die zoone…” (interview met dhr. Hermans, transcriptie door Hans Hessels); Die kèèrels waare vus te muug. (G. Steijns; Grôot Dikteej van de Tilburgse Taol 2004); Zie Overdieps Stil. Gramm. § 40; Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - VÖTTE bw - samentrekking van ‘veul te' veel te, al te; Jan Naaijkens - Dès Biks (1992) - vuls te veul, vus te veul; WNT VEEL (IV) II, 8), d)) ook versterkt tot veels/ veuls: Veels te veel; vusteveul; samentrekking vanveel te veel; Der is vusteveul geneuk in de wèèreld. - Er is veel te veel rotzooi op de wereld. Henk van Rijen - hij heej vusteveul te wèèneg in zen knip; Frans Verbunt (1996) - 'veulsteveul, vusteveul’; – De 's' geeft een genitivus partitivus aan. Bosch veulsteveul - veel te veel; ook: vusteveul"
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
veel , vuuel , mieër – meis , veel
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal