elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: vangen

vangen , vangen , Eene eigenaardige uitdrukking der boeren is bij zeer onbestendig weder in den oogsttijd: wie mouten ’t vangen, dat is: van enkele uren dat het droog is gebruik maken om het koren in te halen. – Ook voor: krijgen, opvangen; wie hebben van nacht ’n bōl vangen (of: vōngen) = de koe heeft een stierkalf geworpen. “De boerenzoon -- moest heden nacht waken bij eene merrie, waarvan even te voren een veulen gevangen was.” (Zandeweer 1886); Ook van een bal die ons wordt toegeworpen: ’k heb hōm mit ijn hand vangen. Zal staan voor: opgevangen, en oorspronkelijk aan den paardenteelt ontleend; vōng = ving. Aldus: hōng = hing.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
vangen , vangen , sterk werkwood, transitief , vòng, (’e) vòngen , Zie de wdbb. || Ik heb al vijf beersies ’evongen. – Van geld steeds gezegd voor ontvangen. || Ik moet me loon nag vangen. Me boer vong guster ’en valse gulden. Hoeveul moet je van me vangen? – Zegsw. Er is niet veul an ’evonge (of vonge), men heeft er iet veel aan, het is niet veel waard. || Er is niet veul an ’em ’vonge (men heeft weinig aan hem in de omgang). Deer is ook niet veul an vonge (niet veel mee te verdienen). – Vgl. verder puisie vangen op puisje, alsmede invangen.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
vangen  , vange , vang, vings, ving, vông, gevange , vangen.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
vangen , vången , vöng, evöngen; ik vånge, dů vaongst, hei vaonk, wi, i, zei vångt , vangen
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
vangen , vangen , [werkwoord] , ik vang, vong, heb vongen. , 1 n Vis vangen. Hou is t? vangt t wat? - Nee, ‘t vangt niks, ‘t wil nait vangen. Hai is te vangen as n oal bie staart = hij is nooit te spreken te krijgen.; 2 winnen, gezegd van kalveren, lammeren enz. Wat hèie vongen n bol òf n veerskaalf? Hogeland n bol òf n kui? Schertsend: n bol vangen = natte voeten halen bij ‘t slootjespringen.; 3 wie mouten ‘t vangen (Hogeland en Westerkwartier) = ‘t is vangen en griepen; van de “droge buien” gebruik maken bij ‘t swelen en bij ‘t inhoalen.; 4 ‘t Peerd luit hom nait vangen = nait kriegen, ‘t paard (in de wei) liep weg, toen men het wilde ophalen. || bol; bolle
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
vangen , vangn , sterk werkwoord , 2e persoon enkelvoud tegenwoordige tijd: vangt, 3e persoon enkelvoud tegenwoordige tijd: v , vangen
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
vangen , vange , werkwoord , 1. Vangen. 2. Geld ontvangen. De vervoeging luidt: vange – vong – vongen. Zegswijze ’t op vange(n) anhouwe, liever geld ontvangen dan uitgeven. Voltooid deelwoord vongen, in de zegswijze deer is niks an vongen, daar is niets aan, dat stelt niets voor.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
vangen , vange , vóng, haet of is gevange , vangen. “Wie vingste ’nen aezel” vraagt de een aan de ander. Deze put zich uit een aantal naar zijn mening geschikte oplossingen te noemen, maar krijgt telkens ten antwoord: “nei, zoo neit”. Ten einde raad zegt de ander dan: “wie dan waal?”.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
vangen , vangen , sterk werkwoord, overgankelijk , 1. vangen Hij vung een monster van een snoouk (Gas), De kinder hebben dikkoppen vongen in ’t sloot (Eco) 2. inhalen Ik wol hum ontlopen, mar hij vönk mij weer (Ruw) 3. door geboorte verkrijgen (Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe) Wij hebt net een nöchtern kaalf vongen (Eev), Wij hebt gisteraovend nog een kalf achterneers vangen (Hoh), Wij hebben een meraokel mooi vool bai het peerd vongen (Een) 4. (wederk.) zichzelf onder het stappen op de voorhoeven trappen (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, zuid, Midden-Drenthe) Een overklapper is een peerd dat hum zölf vangt (Zdw), z. ook klappen
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
vangen , vangen , werkwoord , vangen
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
vangen , vange , werkwoord , spr: zie scheet.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
vangen , vangen , werkwoord , 1. vangen, door grijpen e.d. pakken, in z’n macht krijgen 2. beetnemen, te grazen nemen 3. door te vissen proberen te verwerven 4. opvangen 5. als geldelijke beloning krijgen, verdienen
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
vangen , vange , werkwoord , voûng, gevange , vangen , (afw.vormen o.t.t. dich vyngs, hër vynk, geb. wijs vank) Zw: Vang mich dè dalik es 'r langs kömp: vang hem even op Zw: De taofel vynk: een op tafel neergelegde kaart mag niet meer teruggenomen worden. Zw: Gaw vyngs te vluu: antwoord als men door iemand tot spoed wordt aangespoord met de woorden 'Gaw, gaw!' Zw: Zich 'nne goën vange: a. een dutje doen b. een glaasje gaan drinken Zw: Vang dich 'n hoon ('nne bèr): loop naar de pomp. Zw: 't Vynk: het is besmettelijk.; opvangen (van kinderen) vange (zie 'vangen') VB: Vang mich dè es 'r langs kömp.; vynk besmettelijk (het is besmettelijk) 't vynk VB: Gaank dao mer neet mêt de keender heen, dao hebbe ze roejen hoond en dat vynk.; zich 'nne vange drinken (een glaasje gaan drinken) zich 'nne vange; zich 'nne vange dutje (een dutje doén) zich 'nne vange VB: Tössje de noon vang ich mich gên 'nne, dat dèit mich good.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
vangen , vange , vóng , vangen , Hèij vóng ginneninne vis. Hij ving geen enkele vis.
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
vangen , vange , ich vang, doe vings, hae vingtj, zie vange, hae , vangen , Vang dich eine baer!: loop naar de pomp!
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
vangen , vânge , werkwoord , vingtj, vóng, gevânge , krijgertje spelen, vangen
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
vangen , vange , sterk werkwoord , "vangen; B vange - vong - gevange; Btk: ving; Van Delft - ""Ge vangt 'm nie vur één gat"" wordt gezegd als men op een slimmerik doelt. (Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 117; 5 juni 1929); ...hij vong échte vliegen mee 'n leeren lepke, aon 't end van 'n haandig stökske... (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd; Den jongen dokter; feuilleton in 3 afl. in de NTC 22-4-1939 – 8-5-1939); Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - irst vangen èn dan knippe (Nicolaas Daamen (Handschrift Tilburgs) - 1916 - )-de huid niet verkopen voordat ... (men moet de luizen eerst vangen, voordat men ze kan doden); Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - meej rauw weer gevange zèèn (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1972) - er slordig en ongekapt uitzien. Elie van Schilt - In de bossen vongen we ok nog sallemanders, die zaten er toen nog zat; (Uit: ‘Tilburg waor zen oe bossen’; CuBra ca. 2000); Elie van Schilt - Wij as kender vongen er stekelbaorskes mee un schepnetje, unne stok daoraon un draoike van naoigaoren, unne kurk mee un kiepeveer as dobber en un angeltje gebogen van un knopspeld, daor vongen wij baorskes mee. (Uit: ‘Ut knaol; CuBra, ca. 2000); Asser geslaon wier, vong hij aaltij de irste klappen op. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006); Daor vongen ze mèn dus nie meej. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006); Monter, mar toch meej tegenzin, vongen we de terugtocht aon. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006); WBD vange - (van een paard) zich onder het stappen op de voorhoeven trappen, ook wel genoend (Hasselt) 'zenèège vange'; WBD III.4.2:57 vangen - grijpen door roofdieren; ook genoemd: vatten of klampen; A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - ; st.ww. (ik vong, resp.vonk, we vonge(n)) tr. - vangen; 'e kiendje vange' - een kind ter wereld brengen; vong - ving; - ook de vorm 'ving' komt voor; - verleden tijd van 'vange' (naar analogie van 'gong', 'hong' e.d.); Cees Robben – Wij schudden ons mölderkes mist uit de heg (...) of vonge ze rond de lantèère op straot...  (19570525); Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - VONG - 2e hoofdvorm van 'vangen' (ook: ving); WNT VANGEN (I) - Gewestelijk (en ook bij dichters) komt veelvuldig voor: ik vong, wij vongen, (ge)vongen"
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
vangen , vange , vóng – gevange , vangen
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal