elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: uitlaat

uitlaat , uitlaat , uitspringend gedeelte, aanhangsel eener woning, inzonderheid aan het achtereinde uitgebouwd. Zie: kubbing, aflaat.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
uitlaat , uutlaot , zie: uitkubbing.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
uitlaat , uutlaot , ond. huis, V, 38.
Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94
uitlaat , uutloat , uitlaat.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
uitlaat , oetlaot , oetlate , 0 , oetlaoten , Ook oetlate (Zuidwest-Drenthe, zuid) = knalpijp, uitlaat De uutlate rammelt onder de auto (Hgv)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
uitlaat , oetlaot , uutlate , 0 , oetlaoten , (Zuidwest-Drenthe, Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe). Ook uutlate (Zuidwest-Drenthe) = 1. uitspringend deel van een schuur of woning Een uutlaote weur miestal an de schure ezet um wagens in te zetten en ok wel veur de pinken (Zdw), Wij sleupen vrogger in een bedstee onder de uutlaot; dat is de schuun oflopende kaante an de zied van het huus (Smi), Een ofdak is meer een oetlaot an de schure (Hijk) 2. ruimte aan weerszijden van de gebinten (Zuidwest-Drenthe, noord), z. ook oetkubbing
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
uitlaat , uutlaot , uutlaote , zelfstandig naamwoord , de 1. uitlaat aan een gebouw, vooral: aangebouwde bergruimte of ruimte voor veestalling 2. hoek gevormd door de zolder en het schuin oplopende dak van het bedrijfsgedeelte van een boerderij 3. uitlaat aan een auto, motor enz.
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
uitlaat , uitlaet , zelfstandig naamwoord , uitlaete , uitlaetjie , uitlaat, knalpot van auto Den uitlaet van dien auto is lek De uitlaat van die auto is lek
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
uitlaat , uutlaot , zelfstandig naamwoord , uitlaat.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
uitlaat , [uitlaat ] , oetlaot , mannelijk , uitlaat , Doe höbs d’n oetlaot kepot.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
uitlaat , oetlaot , zelfstandig naamwoord , oetlaote , oetläötje , uitlaat
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
uitlaat , oetlaot , uutlaot , zelfstandig naamwoord, mannelijk , oetlaote/uutlaote , eerste vorm Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern), Nederweerts, Ospels; tweede vorm Weerts (stadweerts), Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern); uitlaat (auto)
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
uitlaat , oe~tlaot , uitlaat
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal