Woord: uitdoen
uitdoen , uitdoen , werkwoord
, uitwerpen. , Gij moet die boomen - . Onze aardappelen zijn al uit (of uitgedaan). Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
uitdoen , uetdoun, geld - , [werkwoord]
, geld beleggen. Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel. |
uitdoen , oetdoen , uutdoen
, 1. verhuren. Gron. oetdoun, nl. van geld lenen, op rente zetten; land ten halven oetdoun = voor de helft der vruchten verhuren. Bij Hooft: uitdoen = geld schieten, leenen. leenen; geld uutdoen = uitzetten op interest, Gron. geld oetdoun = op rente doen; Hooft uitdoen = geld schieten, leenen. Oosfr. ûtdôn = uitgeven, betalen. 2. verhuren, van land: Gron.: land ten halven oetdoun = (bouw)land voor de helft der opbrengst ten gebruike afstaan, nl. voor een bepaalden tijd. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
uitdoen , oetdoun , uutdoun
, van geld = geld op rente uitzetten, ook Drentsch: land ten halven oetdoun = land, inzonderheid bouwland, ten gebruike afstaan voor de helft der opbrengst. Hooft: uitdoen = geld schieten, leenen. Zie ten Doornk. art. ûtdôn. uutdoun (Goorecht) = oetdoun = uitdoen; ’t licht uutdoun = de lamp uitblazen; geld op intrest uutdoun = geld op rente uitzetten. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
uitdoen , oetdoon
, rooien (aardappelen). Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
uitdoen , ütdouen
, hypotheek geven Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
uitdoen , oetdoun , [werkwoord]
, 1 uit doen. Dou dat licht oet.; 2 deur doun = schrappen uit een lijst. Ik wil gain lid langer wezen, ie mouten mie moar oetdoun. n Dode oetdoun = het overlijden aangeven; 3 uitvegen, uitwissen. Ales is betoald; ik heb joe oetdoan, deurdoan = een streep door de rekening gehaald. n Laai oetdoun = uitvegen.; 4 op rente zetten. Geld oetdoun.; 5 laand ten haalven oetdoun = om helfte geven = verhuren voor de helft van de opbrengst. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
uitdoen , oetdoon , werkwoord
, schrappen als schuldenaar Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
uitdoen , uitdoen , werkwoord
, Ook: 1. Voordelig zijn bij uitdelen, inschenken e.d. | ’t Loikt ’n kloin potje, maar hai doet echt wel pittig uit. 2. Schoonmaak houden. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
uitdoen , oetdoon
, douch zich oet, haet zich of is oetgedaon , zich oetdoon, zich uitkleden. Me mót zich neit oetdoon, veur dat me nao ’t bët geit: men moet voor zijn dood niet zijn gehele bezit aan de kinderen geven.; oetdoon rooien Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
uitdoen , utjdoeë
, aardappels rooien in het algemeen. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
uitdoen , uutdoon
, 1. doorhalen van een openstaande rekening. 2. uitdoen, doven. 3. uittrekken van een kledingstuk. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
uitdoen , uutduun
, uitleggen. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
uitdoen , uutdoen
, deud uut, uut edoane , 1. doorhalen van een rekening; 2. uitdoen. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
uitdoen , oetdoen , sterk werkwoord, overgankelijk
, 1. uitdoen Aj weggaot moej de laamp oetdoen (Dro) 2. uittrekken Doe huifs de hölschen nich oet te doun (Nsch) 3. doorstrepen Uut dei verainiging magst mie wel uutdoun (Vtm), Ik möt hen ’t gemientehoes hen oetdoen een sterfgeval aangeven (Pdh) 4. verhuren van land of uitzetten van geld (wp) 5. waarde hechten aan Daor ken je ook nait veul op uutdoun (Vtm) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
uitdoen , uitdoen
, eruit halen, rooien. ze zèn de èlper aon’t uitdoen, ze zijn de aardappels aan het rooien. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
uitdoen , uutdoen
, 1. afschrijven, doorhalen, bijv. in een kasboek. 2. uitdoen van een jas of ander kledingstuk. 3. kaars of licht uitdoen. 4. aangeven bij de Burgerlijke Stand van ’t overlijden van iemand. Uutdoen was vrogger buurnplich. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
uitdoen , uutdoen , werkwoord
, 1. uitdoen: uittrekken 2. uitdraaien, doven enz. 3. buiten plaatsen, naar buitenlatenkomenzodathetopvalt 4. schrappen, doorstrepen 5. begrijpen, serieus nemen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
uitdoen , oétdoén , werkwoord
, rooien , (aardappels); oétdoén (zie 'doen') VB: Doeg mich nog 'nnen tob êrpelen oét, daan heb v'r weer genôg vuur 'n wëk.; (zich uitkleden) zich oétdoén (zie 'doen') VB: Doég dich get oét, 't ês vëuls te wérm ién 't hoés.; zich oétdoen moeite (veel moeite doen voor); zich oétdoén (zie 'doén') VB: De awwers hebbe zich oétgedoën vuur de keender get te laote liere. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
uitdoen , ùìjtdoen
, rooien Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
uitdoen , uutdoen , werkwoord
, uitdoen. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
uitdoen , uitdoewn
, rooien, uitdoen , Èrpel uitdoewn. Aardappelen rooien. Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
uitdoen , uutdoen
, 1. geld op de bank zetten; 2. verkopen, wegdoen (van vee). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
uitdoen , [doven ] , oetdoon
, 1. uitdoen, doven 2. uitkleden 3. oogsten, rooien 4. zich van zijn bezittingen ontdoen , ’t Leech(t) oetdoon. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
uitdoen , oetdoôn , oetdoon , werkwoord
, duit oêt, deej oêt, oetgedaôn/oetgedaon , 1. uitdoen 2. uittrekken (kleren, schoenen) 3. rooien (van aardappels) 4. opbrengen: det hoes duit neet väöl oêt – dat huis brengt niet veel op 5. uitmesten, schoonmaken: de stal oetdoôn – de stal schoonmaken Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
uitdoen , oetdoôn, oetdoon, zich , werkwoord
, duit oêt, deej oêt, oetgedaôn/oetgedaon , zich uitkleden Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
uitdoen , oetdoon , werkwoord
, deut oet, deej oet, oetgedaon/deut uut, dieëj/deej uut, uutgedaon , (Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern), Nederweerts, Ospels) rooien, uitbenen (slagerij), uitkleden; uutdoon (Weerts (stadweerts), Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern)) rooien, uitkleden Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
uitdoen , ötdoen , sterk werkwoord
, ötdoen - di èùt - ötgedaon , uitdoen, doven, uitweiden, rooien van gewas; (zie: doen); Op den oogenblik zen we druk bezig mee gruunplukken en mangelpeejen utdoen. (Kubke Kladder; ps. v. Pierre van Beek; NTC; Uit ‘t klokhuis van Brabant 3; 23-10-1929); WBD (van koeien) naar de wei brengen; WBD (III. 2. 1:214) 'uitdoen', blussen = doven; A.P. de Bont: onr. ww. tr. - uitdoen, in versch. opvattingen, zoals 1) een schuld doorhalen, 2) aardappels rooien, 3) koeien uit de stal brengen, 4) mest uit de potstal verwijderen. Antw. UITDOEN - ten einde doen, voltrekken; de(n) stal uitdoen - het mest uit den stal trekken. Eindigen: De meester héet de school vandaag 'en half uur eer uitgedaan. Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
uitdoen , oe~tdaon
, deej oe~t – oe~tgedaon , rooien Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |