elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: turf

turf , turrif , Turf.
Bron: J.A.V.H. (18e eeuw), Haagsch Nederduitsch woorden-boekje. Den Haag: Johannes Mensert. Uitgegeven in: Kloeke, G.G. (1938), ‘Haagsche Volkstaal uit de Achttiende eeuw’, in: Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde 57, 15-56.
turf , turf , Ensch. afgestokene lange turf in tegenoverstelling van gebaggerde turf [kluun], en dit zeer te regt; want turf is zode. Zie ’t Eng. turf.
Bron: Halbertsma, J.H. (1835), ‘Woordenboekje van het Overijselsch’, in: Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren 1836, Deventer: J. de Lange.
turf , tòrf , mannelijk, vrouwelijk , tö̀rve , turf.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
turf , törf , turf: hij was zoo groot as’n törf, zegt men wanneer iemand eens goed de waarheid wordt gezegd en hij daartegen niet durft opkomen, zooveel als: zij maakten hem klein.
lange törf, steekturf, ter onderscheiding van: baggel, of: baggelder (zie aldaar) – Spreekt men over turf, dan zegt men alleen: lange; wie stoken niks as lange.
zwarte törf, zekere soort van turf. “Burg. en Weth. van Groningen laten verkoopen de stadsvierde turf, bestaande in ongeveer 23397 ton van 2 HL (194 39/40 d.w.), zoogenaamde zwarte, te Pekela gegraven, en: de stadsvierde turf, zoogenaamde zwarte, welke dit jaar te Stadskanaal is gegraven.” (1876).
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
turf , tö̀rf , mannelijk, vrouwelijk , Tot een klein ventje, dat nog al praats heeft, zegt men soms: Jao, î bint ʼn héle kérel; aj op ʼn tö̀rf staot, dan kui aover ʼn eerappel kîken.
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
turf , turf , torf , zelfstandig naamwoord, mannelijk, vrouwelijk , Zie de wdbb. en vgl. de volgende woorden. Ken-je turf dragen? vraagt men aan iemand, terwijl men achter hem gaat staan en hem midden in de schouders grijpt en dan de vingers knijpende beweegt.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
turf , tö̀rf , mannelijk, vrouwelijk , Tot een klein ventje, dat nog al praats heeft, zegt men: soms: Jao, î bint ʼn héle k(i)eerel; aj op ʼn tö̀rf staot, dan kui aover ʼn (i)eerappel kîken.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
turf  , törf , turf. Op einen törf staon um ein verke in zien vot te kieke, zoo klein.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
turf , tiörf , mannelijk , tiörve , tiörfien , turf. Tiörf trekken: turf baggeren
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
turf , törf , [zelfstandig naamwoord] , turf; mv. törven, uitgesproken törm. Dat graauwde en snaauwde tegen Geessie, net of ze gain törf hoog was (H.O.) Zai was zo groot as n törf = zij was er stil onder. Hou minder törf, hou meer mòt = holle vaten bommen het meest. - As Ootje komt mit törven = met Sint-Juttemis. Als een kind met de hand onder ‘t hoofd zit, luidt de vraag: Zek tie n laange törf hoalen? Doar is törf aan waal (Hogeland) = de vrijster zit er warm in. De lagen van ‘t hoogveen zijn van bovenaf: bonktörf, graauwe törf, dosterd, blaauwe en haarde törf. || graimmaank; slag
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
turf , törref , 1) turf, algemene benaming; 2) dik boek.
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
turf , törf , 1. turf. 2. maataanduiding, b.v. twee törven hoge = klein kind.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
turf , törf , torf, turf , 0 , törven , Ook torf (Zuidwest-Drenthe, zuid), turf (Zuidwest-Drenthe, zuid, Zuidoost-Drents veengebied, Midden-Drenthe) = turf Gooi ie even een paar törven op de heerd? (Eli), De boeren greuven de törf met spa, stikker en schup, en de echte veenarbeiders met stikker en oplegger (Scho), Blauwe törf is de zwaorste en beste törf, die der is. Kon niet tegen de zunne turf van blauwveen (Vle), z. ook bij blauw, Met törf halen mussen de bijplanken op de wagen (Bor), Bolster of witte törf (Rui), Onder de bolster zat de grauwe törf. Die was lichter en worde groter esteuken turf uit grauwveen (Dwi), Grauwe törf wör gebruukt veur welputten, veur sloten en wiekswallen opzetten en onder de wegen (Klv), Blauwe törf is hier de stooktörf veur de winter (Klv), ...lig arg laank, mor ie mussen niet in de kachel begunnen te poken, want dan vulen ze zo uut mekaar (Geb), Gegraven törf hef lengte 42 cm, breedte 13½ cm, dikte 15 cm (Scho), ‘turf die niet droog werd en nog erg nat was, werd klune turf genoemd’ (Bco:Veenkoloniën), Blauwveen is ook wel scharpe törf (Bov), Scharpe törf was van zwart veen (Klv), Scharpe törf mus direct onder de plaggen; die kun gien zunne lieden (Pes), ‘turf van blauwveen was gewoon blauwe turf met hoge warmtegevende waarde, in de richting van kolenwarmte. Scherpe turf is weer meer vermengd met vlok, soms met heideachtige lagen’ (Eri), Hij is zo dom as een törf (Bui), Hij hef de törf nog tussen de teien komt kennelijk uit het veen (Mep), Die koe is an de wiend, dan maj hum mit torf wrieven (Hol), Voor dikke törf z. bij dikken *‘Natte turf en nat hout maken het hart benauwd’ (dc)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
turf , tùrf , turf.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
turf , törf , turf
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
turf , törf , törfien , turf. Hie hef altied van die vlossege törf.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
turf , tûrf , turf , Vruuger stókte ze d’n tûrf óp, nouw stréúje ze d’n tûrf tusse de bloeme. Vroeger stookten ze de turf op, nu strooien ze de turf tussen de bloemen.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
turf , turf , zelfstandig naamwoord , de 1. turf 2. blok turf, bekende eenheid van turf 3. turfproductie, het winnen van turf, bijv. in de turf/op ’e turf bezig met het winnen van turf
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
turf , turref , uitdrukking , As is verbrañde turref As is verbrande turf (uitdrukking gebruikt om iemand, die altijd ’als’ zegt, de mond te snoeren)
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
turf , tuerf , zelfstandig naamwoord, mannelijk , - , - , turf , VB: De môs get tuerf doer de groond doén, daan wörd 'r lekker möl.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
turf , törref , turf
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
turf , törf , turf.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
turf , törf , zelfstandig naamwoord , 1. turf; 2. kleine jongen.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
turf , tùrf , turf
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
turf , törf , zelfstandig naamwoord, mannelijk , törf/törve , törfke , turf
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
turf , törf , turf , zelfstandig naamwoord , "turf; MP gez. Had, had haaj gefreete, dan hadde törf gescheete. MP gez. Hak hooj gegeete, dan hak törf gescheete. R.J. ""n houtje of 'n tùrrefke '; Cees Robben - As ge haaj had gegeete, dan hadde naa törf gescheete. Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - as ge en kóltje hèt, wilde en törfke teege ('84) - Geld trouwt graag geld. Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - die een törfke brèngt, kómt en kóltje teege ('50) - Geld trouwt graag geld; Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - zak enen törf haole? (Alg. Brab. '87) - gezegd tegen iemand die met de ellebogen op tafel zit te eten. A.P. de Bont – Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - ; zelfstandig naamwoord m. (als voorw.naam en als stofnaam) - turf; Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - TÖRF (uitspr.törref ) zelfstandig naamwoord m., ook als stofnaam: turf; turf - Van Beek - ""Er diende nog wel een turf in de kachel"", er moet nog 'n schepje bij.  (Nwe. Tilb. Courant; Typische zegswijzen afl. 5; 25 augustus 1959)"
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
turf , törf , turf
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal