elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: toen

toen , doen , voor toen. Wordt hier minder dan elders gezegd.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
toen , tow , toen.
Bron: Ballot, A. (1870), Eigenaardigheden van het Twentsche dialect, uitgegeven in 1968, Hengelo.
toen , dou , [zelfstandig naamwoord] , toen, daarna. Fri. do. Zwi. duh.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
toen , doe , toen, ook do, Gron. dou.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
toen , to , toe , zie: to (toe).
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
toen , , bijwoord , toen.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
toen , dou , doe, douw , ook hoort men douw en schrijft men tou = toen; Noord-Brabant Kil. doe, doen; Hooft doe = toen; en dou? vraagt de toehoorder, en zooveel als: vervolg als ’t u belieft. West-Vlaamsch: en toen wordt elliptice gebruikt voor: en wat volgt er toen, om iemand zijn verhaal te doen voortzetten, of de conclusie te doen trekken uit zijne gezegden. Fransch et puis! (De Bo). Middel-Nederlandsch doe = toen, op dien tijd, op dat oogenblik, ten tijde dat. (Verdam) dou en dou (toen en toen), voor: toen, voor een’ niet juist bepaalden tijd en ook voor verschillende dagen en uren, eene soortgelijke uitdrukking als den en den voor den toek. tijd; dou ter tied = destijds; “Ten diese meneer derveur bedankte”, enz. (Stad-Groningsch) – Overtollig bv. in: in Mai dou bin ’k jonk west, enz. Het bijwoord toen behoort tot de boekentaal en kan komen van het oude bijwoord do, Oud-Hoogduitsch thô, met achtergevoegde n.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
toen , doe , voegwoord , Toen. Deze oude bijvorm van toen wordt nog vaak gehoord. Zie toen. || Doe ik kwam, was ze al weg. – Voegwoord en bijwoord Daarnaast te Assendelft soms do.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
toen , toen , toe , bijwoord, voegwoord , Doorgaans in de vorm toe; ook wel met verbindings-e toene. Daarnaast doe; zie aldaar. || De vorige keer toe heb ik ’et net zo ’edeen (gedaan). En toe gong-i vort (weg). Toene-me (toen we) thuis kwamme was ’et al over twaalven.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
toen , dou* , Gen. 143, 45 zal moeten zijn Gen. 1: 5 enz.
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
toen , toe , toen - ʼEn wat zee-die toe?
Bron: Beets, A. (1927), ‘Utrechtsche Volkswoorden en Volksgezegden’, in: Driemaandelijksche bladen 22, 1, 1-30, 73-84. Groningen
toen , tu , bijwoord, voegwoord , Toen.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
toen  , toe , toen.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
toen , , bijwoord , toen
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
toen , toe ,   , (bijwoord, voegwoord) , toen, ook in B. 1790.
Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen
toen , doe , [bijwoord] , toen. , (Westerkwartier); nevenvorm van dou
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
toen , dou , [bijwoord] , 1 toen, voegw. Ik leufde hom, dou e dat zee.; 2 toen, bijw. Dou zee e zo. Dou en dou = op die en die bepaalde tijdstippen. Na een scherpe medeklinker tou: En wat dee ik tou?
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
toen , douden , [bijwoord] , verlengde vorm van dou = toen. Douden wie der aankwammen. Zo doarn, woarn, azzen; Westerkwartier doeën of douen wie der aankwammen. || -nwe
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
toen , dounen ze , douen ze , [bijwoord] , nevenvorm van dou ze = toen zij. Dounen ze traauwd binnen. Westerkwartier doeënze, doeëns. Doeëns trouwd bennen. || -nze
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
toen , doust , [bijwoord] , toen jij. Ik was verlegen, doust nait weerkwamst.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
toen , toon , [bijwoord] , dou, toen , (Ulrum)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
toen , toew , voegwoord , toen
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
toen , dou , toun , toen
Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman
toen , toe , bijwoord, voegwoord , Toen. | Nou, toé was de boôt an. Daarnaast komt vóór een klinker of voor h de vorm toen voor. | Toen ie me zag, zee ie niks. Toen het ie m’n holpen.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
toen , doe , toe , toen, voorheen, indertijd. En doe, en doe ... kneep de kou de vot toe: einde van het verhaaltje.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
toen , toe , toen (voegwoord en bijwoord).
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
toen , doe , do, doou, dou, toen, toe , (Zuid-Drenthe, Midden-Drenthe). Ook do (Zuidoost-Drents veengebied), doou (Midden-Drenthe), dou (Veenkoloniën, Kop van Drenthe), toen (Noord-Drenthe, Zuid-Drenthe), toe (Zuidwest-Drenthe, noord) = 1. (bw.) toen Doe wusse wij nog niet, wat er ien de wèreld te koop was (Ruw), Toe deew dat aans, mar hoe was het toe ook weer? (Wsv), Dat wus ik toen nog niet (Klv), In die tied, doe was het niet aans (Ndo) 2. (voegw.) toen Dou ik der kwam, stun bus der al (Vri), Toen het er op ankwam, was e nargens (Bei), Doe as mien va trouwde, was hij 25 jaor (Zdw)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
toen , tów , toen.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
toen , toen , toe , toen. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: toe
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
toen , ton , bijwoord , toen.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
toen , toe , toen. Toe hie de kans kreeg, hef hie zien slag eslaegn.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
toen , tuun , toen , Wit'te nog tuun ik jónk was hôj ik nog nen hillen bós haor dé zód'de nouw nie zègge. Weet je nog toen ik jong was had ik nog een hele pluk haar dat zou je nu niet zeggen.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
toen , tuu lèst , laatst , Tuu lést was't 'n tobberèèj, d'n inne nô d'n andere wier ziek, we wiesse nie wa't was. Laatst was het een getob, de een na de ander werd ziek en we wisten niet wat het was.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
toen , doe , toen, toe , bijwoord , 1. destijds, in die tijd (in het verleden) 2. daarop, vervolgens (in het verleden)
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
toen , doe , toen, toe , onderschikkend voegwoord , 1. op het moment dat 2. in de tijd dat, in de periode van 3. nadat
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
toen , doûw , doe , bijwoord , toen , doûw VB: En doûw gebëurden 't; doe VB: doe zaag ich 't 'm en doe woerd 'r giftig
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
toen , toe , toen
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
toen , toe , toen
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
toen , toen , omheining.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
toen , tn , toen , zelfstandig naamwoord , toene , tuunke , omheining van een tuin of een stuk land; de waek väör Sint Markes flötj de nachtegaal, al bevruusjtj tjer oppe(n) tn – de week vóór Sint Marcus (25 april) fluit de nachtegaal, ook al bevriest hij ter plekke (letterlijk: op de afrastering) (Duits: Zaun, vergelijk het Nederlandse woord ‘tuin’)
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
toen , dôw , bijwoord, voegwoord , (Nederweerts, Ospels) toen; tow (Nederweerts, Ospels) toen
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
toen , toen , bijwoord , toen; in kindertaal: 'toen-irst', 'toen-urst’ - destijds; Pierre van Beek - toen-nèt - zojuist, zopas, kort geleden; Henk van Rijen - toenètte dittie et nòg; Frans Verbunt -  toen irst - voorheen; Frans Verbunt -  toen strak - kort geleden; Hees toenirst (V:82)
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
toen , doe , toen
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal