Woord: timmeren
timmeren , timmern
, zooveel als: nest bouwen; de luibert hef al timmerd = de ooievaar heeft zijn nest reeds klaar. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
timmeren , timmeren , zwak werkwoord
, timmeren. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
timmeren , timmeren
, Bouwen (van ʼt nest van ʼn vogel gezegd). Zie Kil. i v. en Vgl. De Jagerʼs Archief I. 353. Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff |
timmeren , timmeren , tummeren , zwak werkwoord
, Zie de wdbb. || Ze benne an ’t tummeren. – Evenzo zegt men: tummerman, tummerwerf enz. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
timmeren , timmeren
, Bouwen (van het nest van een vogel gezegd). Zie: Kil. i.v. en verg. De Jagerʼs Archief, I, 353. Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer. |
timmeren , timmeren , zwak werkwoord
, een huis bouwen. Nen vůůegel timmert: een vogel bouwt een nest. Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
timmeren , timmern , [werkwoord]
, 1 timmeren, maar ook metselen. n Hoes timmern.; 2 slaan. Der op timmern = iem. een pak slaag geven.; 3 bouwen, gezegd van eksters en kraaien (Westerwolde) De eeksters timmert al.; 4 een huis laten bouwen. Ze willen hier timmern. || vertimmern Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
timmeren , timrn , zwak werkwoord
, een woonhuis bouwen Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
timmeren , tummere
, tummerde, haet of is getummert , timmeren. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
timmeren , tummere
, ennen bóch make (musse). Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst. |
timmeren , timmern , tummern , zwak werkwoord, (on)overgankelijk
, (Zuidoost-Drenthe, Noord-Drenthe). Ook tummern (Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe) = 1. timmeren Dan moj der mar een spieker bij in tummern (Bro), (fig.) Hij tummert niet hoge is niet al te snugger (Dwi), Daor bi’j mit op de hilde tummerd in de aap gelogeerd (Die) 2. nest bouwen (Zuidoost-Drents zandgebied, Veenkoloniën, wp) De aksters timmert al, het wordt veurjaor (Sle) 3. een huis bouwen Hij zöch nog een stee, woor e timmern kan (Bco), Jan geet tummern; hij hef het houwelijk mit Klaosie klaor (Die) 4. hard slaan IJ moet aal niet op de roeten timmern, zie kunt wel stuk (Eex), Ie meut nich teveul zeggen, hij timmert der drekt op (Bov) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
timmeren , timmeren
, bouwen (van een huis). Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
timmeren , timmeren
, timmeren Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
timmeren , timmern
, 1. timmeren. 2. nestbouwen. As de vogels begint te timmern, dân wordt ’t veurjaorsachteg. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
timmeren , tummere , werkwoord
, tummer, tummerde, getummerd , timmeren Hij tummer nie hôôg Hij is verre van intelligent Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
timmeren , tömmere , werkwoord
, tömmerde, getömmerd , timmeren Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
timmeren , timmere
, bouwen Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
timmeren , tummere
, tummertj, tummerdje, getummerdj , timmeren Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
timmeren , tummere , werkwoord
, tummertj, tummerdje, getummerdj , timmeren Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
timmeren , tummere , werkwoord
, bouwen van een nest, timmeren Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
timmeren , tummere
, tummerde – getummerd , timmeren Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |