elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: stuiten

stuiten , stuiten , werkwoord , prijzen. , Ik heb u hooren prijzen, dat is: ik heb op u horen stuiten. Die man wordt bestuit. Iemand lof toebrengen.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
stuiten , stuiten , staiten , stuiten (Goorecht) = staiten (Oldampt); een spel met twee knikkers, die zóó op den grond moeten geworpen worden dat zij elkander afstuiten en zoover mogelijk van elkander raken. De tegenpartij heeft dan minder kans om met den eenen knikker den anderen te treffen. West-Vlaamsch druppen = twee marbels op malkaar laten neervallen dat ze van een spatten, en dan met den eenen schieten naar den anderen. (De Bo.) Zie ook: koeltjen, en: ofstuiten.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
stuiten , stuiten , zwak werkwoord , Zie de wdbb. – Van de hei in een oliemolen. Dreunend op het blok neerkomen en opspringen. || De haai stuit niet; der is zeker ’en bart (barst) in. – Van personen. || Hij wil niet stuiten (zijn slechte levenswijze niet veranderen; van een dronkaard enz.). – Van spijzen. Tegenstaan. || Bot is ’en lekker eten, maar ’et stuit je zo gauw. – Zegsw. Hij stuit niet veul, hij heeft niet veel te beduiden, er valt niet op hem te roemen. Evenzo bij WOLFF en DEKEN, Will. Leevend 7, 361: “Ik had … altoos een hoop ryke lui’s kinders meê, die niet veel suiten”. Elders in N.-Holl. zegt men ook: er valt niet veel op te stuiten, op te roemen (Taalgids 1, 296). Zie KIL. en OUDEMANS 6, 648. – Vgl. stuten I, en zie stuit II, stuitblok, stuiting, stuitneut en stuits.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
stuiten , stuiten* , staiten , zie ook ofstuiten en vgl. koeltjen *.
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
stuiten  , stuute , pochen.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
stuiten , stäuten , stuiten
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
stuiten , staaiten , [werkwoord] , ook: stuiten (Hogeland en Westerkwartier) =stòiten. Toch ook in Pekela: kou gruide goud, mor in ins kreeg e n staait. , (Stad; Oldambt)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
stuiten , stòiten , [werkwoord] , ook: stuiten (Hogeland en Westerkwartier); staaiten (Stad; Oldambt, Westerwolde) =1 stuiten.; 2 storten, vallen. Hai is van ‘t goul op dörsdeel stòit.; 3 knikkers stòiten = kuiltjeknikkeren. || bespieren; biedoun; pru
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
stuiten , stuiten , [werkwoord] , 1 stuiten. Dat stuit de voart nait = dat is geen belemmering. Dat stuit mie tegen de bòrst, tegen de boug.; 2 een spel met 2 knikkers, die men op elkaar laat vallen en die dan zo ver mogelijk van elkaar springen.; 3 koeltjestuiten. Bak stuiten. Te Onstwedde en Sellingen stuiten, te Vlachtwedde en in ‘t Oldambt staaiten. || bak; baksel; stòiten , (Hogeland en Westerkwartier)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
stuiten , stùejtn , zwak werkwoord , stuiten
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
stuiten , stute , trots zijn (op); D’r nie van stute Er niet over kunnen roepen.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
stuiten , sjtuute , werkwoord , sjtuutde, haet gesjtuut , opsnijden, pochen. Sjtuuten en in de bóks sjiete is gein kóns: opscheppen en in de broek poepen is geen kunst; praatjes vullen geen gaatjes.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
stuiten , stuûte , ut góje vertelle ván iemes ânders; ge kunt ok óp ów zelf stute: en sort ópschöppe.
Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst.
stuiten , stutje , tevredenheid betuigen, kenbaar maken.
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
stuiten , stùite , werkwoord , prijzen, tevredenheid betuigen. Is ’t goed gegaon? ’t Kan gin stùite lije. ’t Is niet om tevreden over te zijn. Bestùite is iets of iemand loven en prijzen.
Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek
stuiten , stuiten , zwak werkwoord, (on)overgankelijk , 1. tegenhouden Het dier was niet te stuiten, het gung overal dwars deur hen (Sle) 2. stuiteren met knikkers in een klomp of een kuiltje Zuw nog even een spellegie stuiten? (Hoh), z. ook koelegienstuiten
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
stuiten , stuiten , tevredenheid betuigen: ge hèt netjes opgepáást, ik moet stuiten, je hebt jezelf keurig gedragen, ik ben heel tevreden. De mèster stuitte óvver mèn rapport, de onderwijzer was heel tevreden over mijn rapport.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
stuiten , stuiten , stuiten
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
stuiten , stuite , werkwoord , spr: ’T kan gin stuite lije. Er is niets om over op te scheppen. ww - pochen, opscheppen, grootspreken.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
stuiten , stûite , prijzen , Ik moet stûite oover dé wéérk wag’ge hier gedôn hét, 't zie'ter goed ût. Ik moet je prijzen over het werk wat je hier hebt gedaan, het ziet er prima uit.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
stuiten , sjtute , werkwoord , sjtude, gesjtuut , bluffen , VB: Dy vroûw ês altiéd aon 't sjtute uüver hëur keender en ze doüge vuur d'r duvel neet. Zw: Sjtute (of 'sjtôffe') en ién de brook sjiéte ês geng keuns.; opscheppen sjtute Zw:: sjtute en ién d'n brook sjiéte ês geng keuns; pochen sjtute VB: Ze ês altiéd uüver hëure maan aon 't sjtute; pochen sjtute Zw:: sjtute en ién d'n brook sjiéte ês geng keuns
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
stuiten , stuite , knikkeren, na het maken van een kuiltje nam ieder een afgesproken aantal knikkers voor het stuite zei men even of oneven oftewel paor of onpaor, daarn
Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’
stuiten , [prijzen] , stuite , lof toe zwaaien, prijzen; ook bestuite
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
stuiten , stèùte , stoite, stuute , werkwoord , prijzen, roemen (Eindhoven en Kempenland; Tilburg en Midden-Brabant); stoite; prijzen, roemen (Helmond en Peelland); stuute; prijzen, roemen (Land van Cuijk)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
stuiten , stute , stuutj, stuudje, gestuutj , stuiten, opscheppen , Uuever det werk kan ich neet stute. Wied van hoes is ’t good stute.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
stuiten , stute , werkwoord , sttj/stuutj, stuutjdje, gestdj/gestuudj , 1. complimenteren, loven, prijzen 2. opscheppen; stute en in de bóks sjiete gaon op eine stool – opscheppen kan altijd en overal; van wiedaaf is het good stute – men kan gemakkelijk opscheppen over dingen die zo ver weg zijn dat ze toch niet te controleren zijn; ich kan neet stute – ik kan niet zeggen dat het goed met me gaat (Vroegnieuwnederlands: ‘stuyten’ – pochen) zie ook berme, opsjöppe, strónse, stoefe, weust doôn
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
stuiten , stoête , werkwoord , stoêtj, stoêtdje, gestoêtj/stuûtj, stuûtdje, gestuûtj , opscheppen; stuûte prijzen
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
stuiten , stèùte , sterk werkwoord , stèùte - stôot - gestöt , "roemen, prat gaan op, opscheppen over; Et kan gin stèùte lije. - Het verdraagt geen roem. Ze stôot tòch zo op der dòchter. Ik kan nie oover em stèùte; D' 16 "" 't kan gin stuiten lijen; hij wier nog bestooten ook (geloofd, geprezen)""; Van Delft - ""In het veurjaor koopen wu een vèrreken, een knap vèrreke of een trappistevèrreke, en als ie het goed gedaon hee, dan gaot ie mee Korsmis op de leer en komt de buurt stuiten en 's avonds op de kaoikes.""(Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 110; 20-04-1929); Boutkan - stèùte - stötte - gestöt (blz. 38 +41); presens met vocaalkrimping: gij/hij stöt; Dirk Boutkan (1996) - (blz. 37) stèùte - gij/hij stöt; Cees Robben – [onderwijzer tegen een moeder die haar zoon aan een baan wil helpen:] Ik kan nie over ‘m stuite, mar omdè gèt-zèèd zal ik opnoteere dek van de week moet optillefeneere en ‘m aon rikkemendeere.. En dan moet ie mar solliciteere.. (19720128); WBD IIII.1.4:429 'suiten' = prijzen/loven; A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - stuiten - uitbundig prijzen (brab., limb.); Biks stuite ww - prijzen, tevredenheid betuigen; Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect; 1899 - STUITEN - pochen, zich roemen, bluffen, snoeven (op en over); A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, 1962 - zw.ww. intr. 'stuiten' - zijn tevredenheid betuigen, prijzen, roemen (met de voorzetsel  op, ouver, van; en het vnbw. 'araf'); J. H. Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen(1836) - STUITEN. Niet zeer over iemand of iets stuiten = niet roemen. Bij Kiliaan = jactare; ook Huygens reeds. Z.a. K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968) - STUITEN: prijzen, loven, pochen; ook BESTUITEN Z.a. C. Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) – STUITEN (stöte, stötte, gestöt) onov. ww. Van Dale - vermeldt dat het Zuidned. is voor: pochen, bluffen, snoeven, Z.a. Bosch stuite - pochen, prijzen, roemen; WBD III.1.4:190 'over stuiten' = genoegen doen; WBD III.1.4:193 'stuiten = zijn tevredenheid betuigen; ook 'bestuiten'; stöt - roemt, gaat prat op; Hij stöt meer dan et lije kan. - Hij pocht meer dan verantwoord is. Dirk Boutkan (1996) - (blz. 57) 'stöt' 2/3 p. sing. van 'stèùte'; 2e + 3e pers. enk. tegenwoordige tijd van 'stèùte', met vocaalkrimping; stôot - roemde; verleden tijd van stèùte; ook stotte; stötte - roemde; verleden tijd van stèùte; ook stôot"
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
stuiten , stu~te , stuutde – gestuud/gestuut , roemen; prijzen, loven
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal