Woord: stratendrek
stratendrek , stroatendrek
, straatvuil, enz.; zie: drekstoup. Spreekwoord: Wie steuren ons an gijn stroatendrek, wie wonen op ʼn bovenkoamer, schertsend zooveel als: wij storen ons niet aan zulk volk of aan zulke praatjes, daar zijn wij boven verheven. Oostfriesch Wat geit uns de gȫtedrek an; wî wanen up de upkamer. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
stratendrek , stroatendrek , zelfstandig naamwoord onzijdig
, vuilnis van de Openbare Reiniging in Stad, als mest verkocht. Spr. Wie steuren ons aan gain stroatendrek, wie wonen op n bovenkoamer (Stad) = wij zijn boven geroddel verheven. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
stratendrek , sjtraotendrėk , mannelijk
, straatvuil. Zoo vrėch wie sjtraotendrėk: zo brutaal als de beul. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
stratendrek , straotendrek , straotenrek , 0
, Ook straotenrek (Veenkoloniën, Zuidoost-Drents veengebied) = stadsvuil, soort compost Aj heide ontgunnen, worde straotendrek gebruukt as mes en tegen ontginningsziekte (Dwi), Wie mouten nog straotenrek mennen (Vtm) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
stratendrek , straotedrek , straotendrek , zelfstandig naamwoord
, de, et; stadsvuil Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
stratendrek , straotendrek , zelfstandig naamwoord
, compost. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
stratendrek , straotendrek
, straatvuil Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |