elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: stoep

stoep , stop , Stoep.
Bron: J.A.V.H. (18e eeuw), Haagsch Nederduitsch woorden-boekje. Den Haag: Johannes Mensert. Uitgegeven in: Kloeke, G.G. (1938), ‘Haagsche Volkstaal uit de Achttiende eeuw’, in: Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde 57, 15-56.
stoep , stoep , bruggetje van plaggen voor voetgangers en vee over eene sloot.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
stoep , stôpe , vrouwelijk , stôpen , stoep.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
stoep , stupe , mannelijk , Stoep. De stupe is daor glad – de meisjes gaan daar grifweg.
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
stoep , stup , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , Walstoep (nooit van de stoep van een huis). Weinig gebruikelijk. || De meid is in de stup an ’t vaten doen.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
stoep , stoep , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , Zie de wdbb. – Ook: een uitstekend hoofd in het water, of wel twee hoofden tegenover elkaar aan weerskanten van een water, waarover een post (losse brug) gelegd wordt, ten einde over het water te kunnen gaan of rijden. Bij uitbreiding wordt ook de op de stoep liggende post wel eens stoep genoemd.Tegenwoordig wordt de naam ook gegeven aan de vaste hoge bruggetjes over de sloten, waar een hooischuit onderdoor kan varen. Het woord is in deze zin vooral nog te Assendelft gebruikelijk. De stoepen hebben een van overheidswege voorgeschreven wijdte; vgl. de aanhalingen op koestoep. || Vorders soo verclaerde Jacob Roeloffsz. besonderen, datter van ouden tijde inde voornoemde sloot gelegen heeft een stoepje, waerover Jan Cornelisz. Molenaer (die aen beyde syden gelant was) uyt melcken ginck, door welck stoepje geen grooter schuyt door en mochte als een koepraem, Hs. (a° 1663), archief v. Assendelft. Alle die geene, die eenige bruggen of stoepen afvaeren, sullen gehouden weesen terstont wederom op te leggen, Hs. keur v. Westzaanden (a° 1700), archief v. Wormerveer. Dat Bergman met een lijst zal rondgaan by de eigenaren der bruggen over de wegsloot, teneinde de toestemming te verzoeken de wester stoepen tot op één el afstand der schoeijing in te halen (verder staat: het intrekken der wester afgangen der bruggen gelegen over de wegsloot), Hs. (a° 1849), archief v. Assendelft. – Men vindt het woord ook in de naam van stukken land, waarop zich zulk een stoep bevond en waarover dus de toegangsweg tot de daarachter liggende landerijen ging. || Copjescamp opte stoep, Polderl. Assend. I f° 80 r° (a° 1600). Dat uyterste stoeplant, ald., f° 58 r°. Die stoepsven, ald., f° 86 r° (a° 1600). Maerten Maertsen, de stoepsven; … Claes Woutersz., genaemt Stoepslant, Maatb. Assend. (a° 1635). Twee stukken land, genaamd de lange Stoepen, aaneengemaakt (in de Kalverpolder), Custb. (a° 1741). – Stoep is ook elders in N.-Holl. aldus gebruikelijk. || Sullen meede op de legers (voor de visvangst) ofte stoepen inden Hecksloot, setten hooge palen ofte baeckens, daer by hoogh water merck op magh nemen, hoe naer dat de schuyten aende wallen zijn, omme alsoo op de stoepen ofte legers niet vast te varen (keur v. Heemskerk, a° 1659), LAMS 457. Wert mede gekeurt die sloot … boven tien voeten wijt, ende de stoepen acht voeten wijdt, ende wat dammen en ondiepte dat inde voorsz. stoepen leyt, tegens den naestkomende schouwe daer uyt te halen (idem), ald. 459. Ook in Hs. Kool worden de stoepen beschreven als houten bruggehoofden, terwijl daaraan wordt toegevoegd: “Omdat dezelve alle op een vaste maat moeten gemaakt worden, heeten zij in oude papieren eenvormen, dat verbasterd is in ieveringen onder Hoorn, ook onder Westwoud; onder Midwoud en daaromtrent heeten zij warren”. In de 16de-eeuwse keurboeken van Hoorn en Westwoud worden de eenvormen (informen, yefformen) werkelijk vermeld; zie Wfri. Stadr. 2, 157 en Mnl. Wdb. 2, 550. War komt elders in een andere betekenis voor; zie war. – Vgl. verder de samenst. boenstoep, doodstoep, koestoep, walstoep, en waterstoep, alsmede stoephout, en zie stup.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
stoep , stupe , mannelijk , Stoep. De stupe is daor glad – de meisjes gaan daar grifweg.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
stoep  , stoep , trottoir.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
stoep , stůppe , vrouwelijk , stůppen , stüppien , stoep
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
stoep , stoep , stoebe , [zelfstandig naamwoord] , de stoep voor een huis.‘t Grunneger woord is stoup en voor het trottoir riep; Westerkwartier stoep. , Uit het Holl.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
stoep , stoupe , stoup , [zelfstandig naamwoord] , 1 afstap naar de sloot of gracht. Zai was aan ‘t pòtten bounen op stoup.; 2 stoep langs de straat, de riep. Vandaar de scheldnaam Stoupschieters voor de stedelingen.; 3 stoep voor de deur van een huis.; 4 de Stadsvuilnisbelt, de Drekstoupe.; 5 duiker onder een weg door. Wie haren n stainen stoup over Wotterzen; binnen ook wel hòlten stoupen. || stoep
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
stoep , [noodhulp] , stoep , in de dekenweverij, noodhulp, plaatsvervanger. Ook: stoepen, een praatje van minder onschuldige aard gaan maken bij een vrouw (1892).
Bron: Beets, A. (1954), ‘Leidse woorden en uitdrukkingen’, in: Bicker Caarten, A. (red.), Leids Volksleven, Leiden: Sijthoff
stoep , stoepe , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , stoepn , stuupken , 1 stoep, 2 ronde opstapeling van turf. Ring stoepe, stoepe van meer dan één laag
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
stoep , stoep , mannelijk , stoepe , stuupke , trottoir, stoep, stoepen stoepjes.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
stoep , stoep , zelfstandig naamwoord , Ook: 1. Trottoir. | Mooi op de stoep loupe bloive, ’oor. 2. Boenstoep. Zie aldaar.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
stoep , sjtóp , mannelijk , sjtóbbe , sjtupke , stoep, trottoir.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
stoep , stoepe , stoep.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
stoep , stoepe , stoep.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
stoep , stoep , stoepe, stoebe , 0 , stoepen , (Zuidoost-Drenthe, Noord-Drenthe). Ook stoepe (Zuidwest-Drenthe), stoebe (Veenkoloniën) = 1. stoep Der lag alweer een keutel op de stoep (Gie) 2. stuw (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, zuid) Een stoep in ’t sloot (Sle) 3. overstap (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, zuid, Midden-Drenthe) Zie hadden een stoepien, ...stiksel veur de heeg (Sle), z. ook stikseltien 4. bruggetje van plaggen voor voetgangers en vee over een sloot (dva)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
stoep , stoep , 0 , stoepen , (Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid, Kop van Drenthe). Vaak verkl. = torenvormig hoopje turf of zoden Hier weur de turf eerst in diekies en dan in stoepies zet (Exl), Wij hadden de zudden in stoepies zet (Sle), z. ook stoek I
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
stoep , stoepe , stupe , stoep
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
stoep , stoepe , stoep. Hie leut mien op de stoepe staon.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
stoep , stoepe , zelfstandig naamwoord , de 1. stoep (verhoogde opstap voor een huis) 2. zie stoeke
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
stoep , stoebechie , zelfstandig naamwoord , stoebechies , stoepje
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
stoep , sjtôp , zelfstandig naamwoord, mannelijk , sjtôppe/sjtôbbe , sjtupke , stoep , VB: Loüp oppe sjtôp, dalik väore ze dich de rysjtertele oét d'n sjoon.; trede (van stenen opstap) sjtôp; trottoir VB: Loüp oppe sjtôp, dalik väore ze dich de rysjtertele oét d'n sjoon.)
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
stoep , stoepe , zelfstandig naamwoord , stupien , stoep, trottoir.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
stoep , stuupke , stoepje , ’t Is dôr ’n glad stuupke. Het is daar een glad stoepje. Gezegd van een gezin waaruit meisjes snel na elkaar trouwen.
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
stoep , stôp , stoep
Bron: Gast, C. de (2011), ’t Boekske van de Aolburgse taol, Wijk en Aalburg: Stichting behoud Aalburgs dialect.
stoep , stoep , stoepe , 1. tuinpad; 2. terras.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
stoep , stoep , (stoe\p) , mannelijk , stoepe , stuupke , stoep, trottoir , De kinjer zoeate op ’t stuupke aan ein ieske te lekke.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
stoep , [paardenstaart ] , stoep , (stoe~p) , mannelijk , stoepe , stuupke , paardenstaart in het haar , Det maedje haet twieë stuupkes: dat meisje heeft aan allebei de kanten een staartje in het haar.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
stoep , stuup , zelfstandig naamwoord , stupe , stuupke/stubeduubke , piemel ook frenske, lank vötje, pisserke, snuurke, zwenske
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
stoep , stoep , zelfstandig naamwoord, mannelijk , stoepe , stuupke , stoep, trottoir
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
stoep , hôge stoep, de , ’t hoge gedeelte van de Sluis
Bron: Grauw, Sibrand de en Gerard Gast (2014), ABC Dordt. Dordtse woorden en uitdrukkingen, dialect, verhalen en versjes, gedichten en straattypes, Asaprint Uitgeverij, Dordrecht.
stoep , stoep , zelfstandig naamwoord , stuupke , stoep; Ieder vèègt zen èège stuupke... (Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Sneuw); De Wijs – Gij gaot te ver, ge veegt oew stuupke nie schôn, mar oew hil straotje (23-10-1963); Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1930 - 'Dat dankt me de stoep!'; WBD III.3. 1:405 'stoep' = idem; stuupke - verkleinwoord; smal trottoir; — verkleinwoord van 'stoep', met umlaut; Stadsnieuws - Nò et wèèrk zaatie op et stuupke vur zen hèùs en sjèkske te rôoke. (010409); Bosch stuupke - stoepje
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
stoep , stoep , stoepe , stuupke , trottoir
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal