elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: stengel

stengel , stengels , meervoud , raapstelen.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
stengel , stengel , zie: stam 2.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
stengel , stengels , Raapstelen.
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
stengel , stangen van dĕ eerappels , aardappelloof.
Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94
stengel , stengels , Raapstelen.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
stengel , stìngel , [zelfstandig naamwoord] , 1 stengel.; 2 “struik” aardappels, n stam. Van tien stìngels n spìnt eerappels.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
stengel , stengl , zelfstandig naamwoord , nen stengl moos, wat van een of andere groente
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
stengel , sjtèngel , mannelijk , sjtèngele , sjtèngelke , stengel.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
stengel , stengel , stangel , 0 , stengels , Ook stangel (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, zuid) = stengel De stengel van dizze blooum is te lang veur de vaos (Eex), Dat is een blomme mit een lange stengel (Ker), z. ook staal I
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
stengel , stengel , stengel
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
stengel , stengels , raapstelen.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
stengel , stengel , stingel, stangel , zelfstandig naamwoord , de; stengel
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
stengel , sjtengel , zelfstandig naamwoord, mannelijk , sjtengele , sjtengelke , stengel
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
stengel , stengels , raapstelen; stengelmoes, (stamppot) raapstelen.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
stengel , stingel , stengel
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal