Woord: stekelbaars
stekelbaars , stikelspoor , [zelfstandig naamwoord]
, mv. ens , stekelbaarsje. (Gasterosteus). Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel. |
stekelbaars , stiekelbaors , stiekelpork, stiekel, stiekeldie , 0
, Ook stiekelpork (Zuidoost-Drents veengebied), stiekel, stiekeldie = stekelbaars Der zat niks as wat stikkelbaorsies (Zdw) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
stekelbaars , stekelböörs , stekelbaors
, stekelböörsien , (Kampen) stekelbaars. Ook: stekelbaors (Kampereiland, Kamperveen) Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
stekelbaars , stèèkelbaorze , stekkelbaorze
, stekelbaars. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
stekelbaars , stiekelbaos , stiekelbaors , zelfstandig naamwoord
, de; (vaak verkl.) bep. vis: stekelbaars Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
stekelbaars , stekelbaers , zelfstandig naamwoord
, stekelbaerze , stekelbaersie , stekelbaars Zie ook speldekoppie Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
stekelbaars , stèkelböörs , stekkelböors , zelfstandig naamwoord
, stekelbaars. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
stekelbaars , steekelbaors , zelfstandig naamwoord
, stekelbaars; gasterosteus aculeatus (driedoornig stekelbaarsje); • Cees Robben - Maar de brandkuil bij boer de Kok dat was heel wat anders... daar kondt ge nog eens vissen, dat wil zeggen, met een eigen gemaakt schepnet wat ongedierte naar boven halen. Als ge geluk had zat in 't slijmerige groen wel eens een kriewelende watertor of een stekelbaarsje. De buit werd in een blikken bus mee naar huis genomen waar zij als jachttrophee een ereplaats kreeg voor het raam van de goot. (uit: Robben en Rooms, 1981); • Elie van Schilt - Wij as kender vongen er stekelbaorskes mee un schepnetje, unne stok daoraon un draoike van naoigaoren, unne kurk mee un kiepeveer as dobber en un angeltje gebogen van un knopspeld, daor vongen wij baorskes mee. (Uit: ‘Ut knaol; CuBra, ca. 2000); • Sjef Paijmans - We wisten precies in welke sloot er een bepaalde soort salamander te vangen was; waar er veel stekelbaarsjes waren en in welke sloot bijzonder grote viskesfreters zaten. (Herinneringen, CuBra circa 2002); • Sjef Paijmans - In de gracht voor de Weyenberg [in Oisterwijk], waar toen Bartje Schoenmakers zijn boerderij had, zaten op Woensdagmiddag, soms een stuk of wat schooljongens te vissen met een hengel; dat wil zeggen een dunne staak, een eindje zwart naaigaren en als dobber een rood lucifershoutje. Als angel diende een omgebogen speld. En toch werden er op deze primitieve manier stekelbaarsjes gevangen. (Herinneringen, CuBra circa 2002) Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
stekelbaars , staekelbaerske
, stekelbaarsje Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |