elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: stekel

stekel , stikel , [zelfstandig naamwoord] , stekel. Ook Fri. Dre. Angels. sticel, Zwe. stickel, De. stikkel, doorn. Stikelspâ, een werktuig om de stekels in het land aftesteken. Fri. stikelstekker.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
stekel , stèkel , mannelijk , stèkels , stekel.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
stekel , steekel , distel, (bij v. Dale stekel) = speer-vederdistel of speerdistel die in Groningen ook dikkoppen heet; v. Hall Neerl. Plantensch. bl. 118; stiekelsteken = de distels met een stiekelsteker = stiekelspoa, dat is een beitelvormig ijzer met steel, bij den wortel doorsteken; stiekelzichten = distels met de zeis (zicht) afslaan. – Ook scheldwoord voor een vinnig, koppig meisje; ’n stiekel van ’n wicht = ’n stiekelpens; loat stiekel! zooveel als: als gij het niet doen wilt, laat het dan, gij egel. Oostfriesch stikel, Noordfriesch stägelburre = distel. Vgl. iegel.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
stekel , stekel , zelfstandig naamwoord, mannelijk , Zekere plant. Daarnaast stikkel (zie aldaar). Distel. Inzonderheid de Cirsium arvense (VAN HALL, Landh. Flora 118; OUDEMANS, Flora 2, 226), doch ook wel ter aanduiding van andere distelsoorten; vgl. distel en doorn. || Wat stane der hier ’en stekels an de dijk. – Stekels (of stekelen) pikken, het onkruid wieden op landerijen, de distels en ander ontuig uitsteken. – Evenzo elders in N.- en Z.-Holl. In de Beemster kent men het rijmpje: “Stekelen maaien is stekelen zaaien; stekelen plokken is stekelen lokken; maar stekelen steken is ze den nek breken”. (BOUMAN, bij VAN HALL, a. w. 119). In Friesl. en Gron. zegt men stiekel (HALBERTSMA 865; MOLEMA 403a). – Vgl. verder de samenstellingen.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
stekel , stikkel , zelfstandig naamwoord, onzijdig , Distel. Bijvorm van stekel; zie aldaar. || Ieder eygenaar … (sal) gehouden wesen hare parken (van den ringdijk) twemaal des jaars te laten afmajen, … ofte na de eerste afmajing met schapen te laten lopen, en zullen dog de stikkels en bossen afgemaayt moeten worden, Hs. keur (Wormer, a° 1790), archief v. Wormer. – Ook als naam van verscheidene stukken land, waarop distels groeien. || Die helft vande stickel, Polderl. Assend. I f° 65 r° (a° 1600). Jan Engelen Scheepmaecker, de stickelen op de Haygraft; Claes Claesen Wijffes, mede de stickelen; Claes Jacobsz. Steynnen, de stickel; Jan Claesen Ryael, de stickel over de Layck, Maatb. Assend. (a° 1635). – Ook onder Wormer vindt men een paar landerijen, die de Noorder- en de Zuider Stikkel heten. – Vgl. verder Stikkelkamp en Stikkeloord.– Het woord komt ook als geslachtsnaam voor; vgl. b.v. Gerrit Jansz. Stickel (schepen van Westzaanden, a° 1534), Priv. v. Westz. 83 (ook bl. 100, a° 1548). Jan Cornelis Gerietsz. Stickel, buierman tot Westzanen, Hs. T. 49, f° 24 v° (a° 1583), prov. archief. Naar een lid van dit geslacht heet ook het Stikkelpad te Zaandijk. – De vorm stikkel is ook elders in N.-Holl. gebruikelijk. || Alle Huurders ende Gebruyckers ... sullen gehouden wesen deselve Dijcken ende Wegen tweemaal ’s Jaars … perfect te moeten mayen, van alle ’t Gras, Stickelen, Brande-Netelen, Kladde-Bosschen, Mostert off Raap-Saat, ende alle andere Onkruyt en Ruygte, Keuren v. d. Beemster 2, 196. Vgl. ook de “Stickeldijk” tussen Kwadijk en Purmerend op de Kaart v. d. Uytw. Sl. 7. – In Friesl., Gron. en Oost-Friesl. zegt men stikel (HALBERTSMA 853; MOLEMA 403; KOOLMAN 3, 314).
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
stekel  , staekel , stekel.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
stekel , stiäkkel , mannelijk , stekel, doorn. Stiäkkelbos
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
stekel , stekel ,   ,   , doorn van hegheesters bijv.
Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen
stekel , stiekel , [zelfstandig naamwoord] , 1 stekel.; 2 doorn.; 3 distel, vooral de kale jonker. Dikkòpte stiekels. Schertsend in Westerwolde: Doar wonen Berend Stiekel en Doorntjemui = dat is n stiekelkaampe = hun land zit vol distels. Stiekels steken is stiekels kweken Stiekels waiden is stiekels raiden, wie de distels alleen maar afsteekt krijgt er nog meer; maar wie ze uitwiedt, raakt er mee klaar. Ook: Stiekels maaien Is stiekels zaaien Stiekels plokken Is stiekels lòkken; Moar stiekels steken Is ze de nek breken; dan wordt met steken uitsteken bedoeld. Stiekels steken is zwaar werk. Vandaar het rijmpje: Stiekelsteken Is ledebreken; Zichten en maaien Is bokken en draaien, is ook zwaar werk.; 4 kwaadaardig kind. ‘t Aine wicht is n stiekel en ‘t aander n stiggel.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
stekel , stekl , zelfstandig naamwoord, mannelijk , stekls , steklken , stekel
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
stekel , stiekel , distel
Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman
stekel , stiekel , stiggel , boosaardig kind
Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman
stekel , stekel , zelfstandig naamwoord , Ook: distel (in allerlei variëteiten). Vgl. Fries stikel. Meervoud stekels en stekele. Distels, in het oude volksrijm: stekele trekke is stekele wekke, stekele maaie is stekele zaaie, maar stekele steke is stekele breke, alleen door het uitsteken van distels raakt men er van verlost. Bij het uittrekken blijft vrijwel altijd een deel van de wortel over en schiet de distel toch weer op, terwijl bij het maaien het distelzaad vrijkomt met als gevolg, dat er na een tijdje nog meer distels groeien.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
stekel , sjteekel , mannelijk , sjteekele , sjteekelke , stekel.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
stekel , stekel , zelfstandig naamwoord , distel (LPW: IJss, Mont, Bens, Lop, Cab, Pols) Zie ook *dessel . Stekels trekke , distels uit het land verwijderen (LPW: Mont, Bens) Zie ook *distels blote .
Bron: Scholtmeijer, H. (1993), Zuidutrechts Woordenboek – Dialecten en volksleven in Kromme-Rijnstreek en Lopikerwaard, Utrecht
stekel , stiekel , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , wrevelig, slecht te spreken, prikkelbaar Hai was aordig stiekel vanmörgen (Rod), z. ook stiekelig
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
stekel , stiekel , stikkel , 0 , stiekels , Ook stikkel (Zuidwest-Drenthe, zuid) = 1. stekel, doorn Ik har een stiekeltie in de vinger (Eri), De stiekels van de haegeldoorn gebruukte ie vèur worstepennen (Dwi), Ik heb een stikkel in de vinger (Ker), (fig.) Hij hef zo de stikkels opstaon de stekels overeind, wordt gauw kwaad (Zdw), Hie hef een stiekel in het water is prikkelbaar (Pdh) 2. distel Het is niet zo best aj zoveule stiekels in het laand hebt. Der bint blauwe en witte stiekels (Hijk) 3. pestkop, onaangenaam mens Dei jong, ba, wat is dat een stiekel, door kuj beter bie wegblieven (Bov) 4. stekelbaars (Zuidwest-Drenthe, noord, Midden-Drenthe, Veenkoloniën) ...um stiekeldies en salamanders te vangen (rr) *Stiekels mèeien is stiekels zèeien (Sle)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
stekel , stekel , stekel
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
stekel , stiekel , stikkel, stekel , zelfstandig naamwoord , de 1. doorn, stekel (ook van bep. dieren) 2. houtige stengel met stekels, ook wel: braamstruik in z’n geheel (dan vaak mv.) 3. benaming voor diverse soorten distels, zoals de kruisdistel, de melkdistel, de kale jonker, de speerdistel en de akkerdistel 4. brandnetel 5. onplezierig, snel geïrriteerd, snibbig iemand
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
stekel , stekel , zelfstandig naamwoord , stekels, steekels , stekeltie, steekeltie , distel Steekels plokke Distels uit de grond trekken
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
stekel , sjtiékel , zelfstandig naamwoord, mannelijk , sjtiékele , sjtiékelke , stekel , VB: Ich heb m'n han voül sjtiékele zitte van de kaktus.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
stekel , stêêkel , distel.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
stekel , stèkel , stèkel-, stekkel, stekkel- , zelfstandig naamwoord , stekel, doorn. Zie ook: doorne.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
stekel , staekel , stekel, stekkel , stekel, doorn; staekelbaeze, 1. klapbes; 2. kruisbes; staekelvarken, staekelvärken, staekelverken, egel; staekeltjen, stekelbaarsje; staekelbrem, heidebrem (genista anglica), stekke(l)bes, kruisbes; stekkeltje, stekkelvissien, stekelbaars; stekkelvarken, egel.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
stekel , steekels , zelfstandig naamwoord, meervoud , distel (West-Brabant)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
stekel , stiechel , zelfstandig naamwoord, mannelijk , stiechels , stiechelke , stijfkop
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
stekel , staekel , staekels , staekelke , stekel
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal