elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: stad

stad , stad , vrouwelijk , stéde , stad.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
stad , stad , Spreekt men in deze provincie van: de stad, of van: stad, bv. ien stad wonen, noa stad goan, enz., dan bedoelt men Groningen (Grönên). Winschoten en Appingedam worden niet voor steden gerekend. – Zegswijs: da’s zoo mooi as ien stad = dat staat recht mooi, of: zóó zit het goed, dat is in orde: stadse mart = Groninger kermis; stadse dokter = geneesheer die te Groningen woont; stadse toren = Groninger toren, met name de Martinitoren. (In Zeeland is Middelburg eveneens: de Stad.) – Spreekwoord: Stadsrais is ’n dagrais = met eene reis naar Groningen gaat een dag heen, is men een heelen dag kwijt, (Seehausen: Stad-reis is en dagreis.) ’t Ken beter van ’n stad as van ’n dörp ( = - van de schoof as van de band = - van de kerk as van ’n hoes) = van den grootsten hoop kan het best iets af, de rijkste kan het best betalen. (In: Drei Geerten wordt stad ook onzijdig gebruikt: van ’t Stad.)
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
stad , stad , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , Zie de wdbb. – Door stad zonder nadere aanwijzing wordt aangeduid de stad waarheen men te markt gaat; voor de kooplieden aan de Zaan dus Amsterdam, voor de Oostzaner en Jisper boeren daarentegen Purmerend. || Na de stad gaan. Uit stad komme. Ik heb in lang niet is stad ’eweest. – Zo ook elders. –. Vgl. stadboer, staddag, stadheer, stadpak, stadreis. De Stad is ook een oude benaming voor het gehucht Nauwerna, die ook thans nog gebruikt wordt. Vandaar de geslachtsnaam van de Stadt, van der Stad. || Me zeun woont op de Stad. Ik gaan nê de Stad. – De Blauwe Stad, naam voor de Middel tussen Westzaan en Krommenie. Zie Middel 3. – Claes Dircksz. wonende op de Stadt in de banne van Assendelft (a° 1618). Pieter Heyndricksz. van die Stat (a° 1629), Jan Heynricksz. alias Jan Heyn van de Stadt (a° 1633). Dirck Heyndricksz. van der Stadt, wonende op Stadt (a° 1655), allen genoemd in de Weeskamerboeken van Westzaanden.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
stad  , stad , stedje , stad, staei Stedje van plezeer, Venlo.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
stad , stad , vrouwelijk , stiään , städtien , stad. Met de stad wordt de stad Almelo aangeduid.
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
stad , stad , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , stean , stadjen , stad
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
stad , stad , zelfstandig naamwoord , in de combinatie nei stad gaan, naar de (dichtstbijzijnde) stad gaan. – In de stad. in een stad | Ik weun liever in de stad as op ’n durp.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
stad , sjtat , vrouwelijk , sjtae , sjtėtje , stad. ’t Ként baeter van ’n sjtat aaf ės van ’n dörp: een rijke kan beter betalen dan een arme, wordt gezegd als het op afrekenen aankomt en de een zegt: laat maar, ik betaal.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
stad , stät , stättien , stad.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
stad , stèè , steden.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
stad , stad , 0 , steden , stad. Zuidwest-Drenthe bedoelt met stad: Steenwijk of Meppel, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid en Noord-Drenthe: Groningen. In Zuidoost-Drenthe ook Coevorden. Meestal noemt men de stad echter bij de naam In Wapse en Nijeveen bedoelden ze mit stad Stienwiek (Dwi), Ik gao hen de stad is Grunning (Bor), Mien grootolders gingen naor Grunnen, as ze naor stad gingen, mor wie nuimen de naom van de stad (Erf), Ik gao de stad even in de binnenstad (Ass) *Het giet beter van een stad as van een dorp een rijke kan het beter betalen (Nam)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
stad , stad , stad. mv. steei. verkl. stetje, steeike.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
stad , stad , stad
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
stad , stèèn , steden. Amsterdam en Rotterdam bint grote stèèn.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
stad , sjtad , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , sjtèj , sjtedsje , stad , VB: Mesjtreech ês èin van de sjoenste sjtèj van 't laand Zw: 't Kênt bëter van 'n sjtad aof es van 'n duerp: een rijke kan het beter betalen dan een arme.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
stad , stad , vrouwelijk , staej , stedje , stad , ’t Witte stedje Thoear.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
stad , stad , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , stieëj/steej , stedje , stad
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
Stad , Stad, de , ’t centrum van Dordrecht. Het gebied wordt ook wel genoemd: stadskern; binnenstad; binnen de Dordtse schil [Negentiende-eeuwse schil]; Dordt-binnen-de-Veste. Het is het oudste gedeelte van de stad, waar de ontstaansgeschiedenis van Dordrecht zich heeft afgespeeld. ‘We gaan naar de stad’ wordt gezegd, als men uit winkelen gaat in de binnenstad
Bron: Grauw, Sibrand de en Gerard Gast (2014), ABC Dordt. Dordtse woorden en uitdrukkingen, dialect, verhalen en versjes, gedichten en straattypes, Asaprint Uitgeverij, Dordrecht.
stad , stad , zelfstandig naamwoord , steeje , 1.1 Een grote bebouwde leefgemeenschap; Dirk Boutkan (1996) - stad - steeje (36); Dialectenquête 1876 - Ze waandelden tot oan de staad; DANB dè wòrdt naaw en hil nuuwe stad; Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) - der gebeurt in en stad meer as in zeuve dorpe (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1970.) - waar veel mensen wonen, kan veel gebeuren; 1.2 Het bestuur van een stad; V stad; stedelijke overheid; gemeente; V ik wèèrk on de stad - bij de gemeente; V straotvèègers hèbbe ze bè de stad nie mir; 1.3 Het centrum, met name het winkelcentrum; Ik waar list in de stad. Et waar druk in de Heuvelstraot. (Tillie B.: pseudoniem van Nicole van Wagenberg; uit een column van haar website ‘Tilburgs Taolbuuroo’, 2012); steeje - steden; Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1930 - 'stejen'; Dirk Boutkan (1996) - 'steeje' (blz. 54); meervoud  van 'stad' (= steden met gesyncopeerde d)
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
stad , stad , de stad, het centrum van Rotterdam
Bron: Oudenaarden, Jan (2015), Wat zeggie? Azzie val dan leggie! Aspecten van het dialect van Rotterdam, Rotterdam.
stad , stad , staej , stedje , stad
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal