Woord: staats
staats , stès , bijvoeglijk naamwoord
, Eigenschap van een paard, dat niet voort wil. O.-Fr. Stetisk, stêtsk, stâtsk – widerspenstig, störrisch, unwillig. b.v. Mit stâtske perde is kwâd plogen. Het woord is verwant met: stede en staan. Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff |
staats , [onwillig] , stès , bijvoeglijk naamwoord
, Eigenschap van een paard, dat niet voort wil. O.-Fr.: Stetisk, stêtsk, stâtsk – widerspenstig, störrisch, unwillig, bv.: Mit stâtske perde is kwâd plogen. Het woord is verwant met: stede en staan. Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer. |
staats , staats
, flink. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
staats , steats , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, koppig Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
staats , staots
, statig ’nen staotsen heer Een statige heer; recht van lijf, statig. Héj hai ’n staots figuur. Hij had een statig figuur; staots mins/vrommes pronte, deftige vrouw. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
staats , staots , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, (Zuidoost-Drents zandgebied) = deftig, pronkend Die vrouw is arg staots (Wijs) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
staats , staats
, statig; flink Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |