Woord: splijten
splijten , spleuten , [werkwoord]
, splijten, klieven. Ook Dre. Eng. to split. Spleut, spleet, kloof. Zwe. split. De. spalt, split. Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel. |
splijten , splîten , sterk werkwoord
, splijten. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
splijten , spliete
, splijten. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
splijten , splieten
, splet, espletten; ik spliete, dů splitst, hei split, wi, i, zei splietet [split̥] , splijten Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
splijten , spaalten , spòlten; spòllen , [werkwoord]
, splijten. ‘t Spaaltte, ‘t is spaalt. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
splijten , spòllen , [werkwoord]
, ‘t spòlt, ‘t spòlde, spòltte, ‘t is spòldt, spòlt, spòlten , ook: spòlten (Stad en Oldambt) =1 splijten, kloven. Zo in de Vos Reinaerde: Bie Lamfried lag n aikenboom, Dij wol e spòlten. n Knapachtege keerl mit n spòlde board (IJ.W.).; 2 Stain spòlt.onoverg.; 3 hai is wied opspòld = hij heeft lange benen. || kleuven; spòlder , (Westerkwartier) Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
splijten , splieten , [zelfstandig naamwoord]
, Ik spliet, doe splitst, hai split; ik spleet, heb spleten. , splijten. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
splijten , splietn , sterk werkwoord
, 3e persoon enkelvoud tegenwoordige tijd: split, 1e persoon enkelvoud verleden tijd: spleet , splijten Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
splijten , spluetn , zwak werkwoord
, splijten, van dun hout Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
splijten , sjpliete , werkwoord
, sjpleet, is gesjpleete , splijten. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
splijten , splieten , sterk werkwoord, overgankelijk
, splijten De nagel is mij splutten (Pdh), Aj borduren wilt, moej het gaoren eerst splieten (Hijk), Dat stuk holt wil niet splieten (Gas) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
splijten , splietn
, splijten. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
splijten , splieten , werkwoord
, splijten, bijv. een hooltien splieten, De wegen spleten heur daore splitsten zich Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
splijten , sjpliéte , werkwoord
, sjpliët, gesjpliëte , splijten , (afw. Vormen o.t.t. dich sjplits, hër sjplit) VB: Ich heb muerge vëul te doén. ich môs mich ién twieje kênne sjpliéte. Zw: gezegd als iemand vraagt: "Wat wörd dat?': Es 't sjplit wörd 't 'nne reek. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
splijten , splieten , werkwoord
, split, spleet, espleten , splijten, splitsen. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
splijten , spliete
, splietj/splitj, spleet, gesplete , splijten Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
splijten , spliete , werkwoord
, splietj, spleet, gesplete , splijten Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
splijten , splèète , sterk werkwoord
, splijten; B splèète - splêet - gespleete - in tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij splèt Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
splijten , splie~te
, spleet – gesplete , splijten Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |