Woord: spijs
spijs , spijs
, Onder de mingegoede standen gebruikt men hier veel, om de mindere kostbaarheid vooral, in stede van boter op brood en mik, eene soort van pap van appe Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
spijs , spise , spijs , [zelfstandig naamwoord]
, zoo ook Nib. Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel. |
spijs , spiize , vrouwelijk
, spijs Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
spijs , spies , [zelfstandig naamwoord]
, spijs. Veraandern van spies dut eten. , geen volkswoord. Uit het Holl. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
spijs , sjpies , vrouwelijk
, spijs, moes van vruchten; mortel. Hae is de sjpies neit waert: hij is het niet waard, dat je iets voor hem doet. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
spijs , spiês
, Ned. specie. Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst. |
spijs , speesj
, vruchtenmoes dat op de vla gesmeerd wordt; metselspecie gemaakt van kalk en zand; speesj maake, metselspecie bereiden. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
spijs , spijs , 0
, 1. spijs Een botterletter met spijs viene wij lekker (Bro) 2. specie (Zuidwest-Drenthe, zuid, Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe) Opper, spijs is op, wij moet nog specie maken (Sle) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
spijs , spijs , spies , 0
, Ook spies = spijs, eten Verandering van spies döt eten (Pei) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
spijs , spîêze
, (Gunninks woordenlijst van 1908) spijs Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
spijs , spieze
, spijs. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
spijs , spijs , zelfstandig naamwoord
, de; banket- of amandelspijs Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
spijs , sjpys , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, - , - , vlaaivulling , VB: De zjwerte proûmesjpys ês vëul te sjtiéf, doég nog mer get wäoter debié. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
spijs , spieze , zelfstandig naamwoord
, spijs. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
spijs , spies , onzijdig
, metselspecie Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
spijs , spies , onzijdig
, spijs voor vlaai, moes van vruchten , Vreuger brachte de minse de spies vuuer de flaaj nao de bekker. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
spijs , spies
, 1. beleg voor een vlaai ook kuijes 2. metselspecie, mortel (Duits: Speise) Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
spijs , spies , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, metselspecie, vlaaibeleg Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
spijs , spie~s
, specie Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |