elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: spiegelen

spiegelen , [reflecteren, pronken] , spiegele , Spiegelen.
Bron: J.A.V.H. (18e eeuw), Haagsch Nederduitsch woorden-boekje. Den Haag: Johannes Mensert. Uitgegeven in: Kloeke, G.G. (1938), ‘Haagsche Volkstaal uit de Achttiende eeuw’, in: Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde 57, 15-56.
spiegelen , spiegelen , glimmen, een bien, dat spiegelt van dikte.
Bron: Ballot, A. (1870), Eigenaardigheden van het Twentsche dialect, uitgegeven in 1968, Hengelo.
spiegelen , spijgêln , spiegelen. In: iemand met iets in de oogen spijgêln (wat in de kinderwereld thuis behoort, evenwel niet de uitdrukking), zooveel als: hem iets laten zien waardoor hij begint te watertanden, zonder er iets van mede te deelen.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
spiegelen , spaigeln , [werkwoord] , 1 spiegelen.; 2 zich laten zien, bezig zijn. Ze spaigeln hail dag op ‘t laand om.; 3 blinken. ‘t Speulgoud in de kroamen spaigelt kinder in ogen.; 4 laten blinken. Jan haar n nij hallozie en spaigelde Pait ter mit in ogen; om de afgunst op te wekken. Hai spaigelt mit zien grode vingerringen = uit ijdelheld.; 5 Zok spaigeln = zich spiegelen. Dij zok aan n aander spaigelt, dij spaigelt zok zaacht.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
spiegelen , speegln , zwak werkwoord , spiegelen
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
spiegelen , spiêgele , afgunst oproepen (de ogen uitsteken)
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
spiegelen , sjpeigele , werkwoord , sjpeigelde, haet gesjpeigelt , spiegelen. Sjpeigel dich aan diene paeternónk: spiegel je aan je peetoom. Dat sjteit den gansen daach en sjpeigelt zich: zij staat de hele dag voor de spiegel. “Den duuvel sjteit achter dich” zegt men tegen een meisje dat voortdurend
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
spiegelen , spiegeln , zwak werkwoord, onovergankelijk , Var. als bij spiegel = 1. spiegelen De maon speigelt in het waoter (Row), Der is niks gien wind; ij kunt je in het water wal spiegeln (Sle) 2. een voorbeeld nemen aan Je mouten je niet altied aan een aander speigeln (Eel) 3. spelen, priegelen (Zuidwest-Drenthe, zuid) Eet de sukelao nou mar op; ie zit er al zo lange mit te spiegeln (Hgv) 4. met spiegels onderzoeken Zij hebt de riolering espiegeld (Hgv)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
spiegelen , spiegelen , pronken. zitr nie te spiegelen, je moet niet gaan zitten pronken met iets wat een ander niet heeft.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
spiegelen , sjpiégele , werkwoord , sjpiégelde, gesjpiégeld , spiegelen , VB: Aon dè kêns te dich 'ns sjpiégele, dè hèt 't wyjer braach ês dich.; (in de spiegel kijken) zich sjpiégele VB: Sjpiégel dich 'ns, de bis zjwert ién de gezich.; sjpiégele, zich sjpiégele aon voorbeeld (een voorbeeld nemen aan) zich sjpiégele aon VB: Aon dè kêns te dich nog 'ns sjpiégele.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
spiegelen , spiegele , pronken
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
spiegelen , spiegele , werkwoord , met iets pronken om een ander jaloers te maken (Den Bosch en Meierij; Land van Cuijk)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
spiegelen , spegele , spegeltj, spegeldje, gespegeldj , spiegelen , Dao mós se dich neet aan spegele.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
spiegelen , spegele , spegele, zich , werkwoord , spegeltj, spegeldje, gespegeldj , 1. in de spiegel kijken 2. weerspiegeld worden
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
spiegelen , spaegele , spaegelde – gespaegeld , spiegelen
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal