elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: speler

speler , speuler , speler, voor: speelmakkertje: zij het ’n speuler bie heur = zij heeft een meisje bij zich waarmede zij, bv. heden middag kan spelen.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
speler , speuler , [zelfstandig naamwoord] , 1 speler.; 2 speelmakker. n Speuler hebben = een speelmakker bij zich op bezoek hebben. Op ‘t Hogeland: ons kiener hebben speulerkes.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
speler , speulder , zelfstandig naamwoord , Variant van speler. Vgl. Fries spylder.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
speler , spöller , speler.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
speler , speulder , speuler, spölder , 0 , speulders , Ook speuler, spölder (Pdh) = 1. speler Elke speulder krig dartien kaorten (Bov), Die midveur is een speuler van niks (Eri), Het was een mooi stuk, en der zaten ok goeie speulers in toneelspelers (Bor) 2. speelgenoot Jan, dat was mien speulder eerder, mor zie har gien speulderties in de buurt zitten (Sle), Der komt vannommedag wat spölders (Pdh)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
speler , speuler , speulder , zelfstandig naamwoord , de 1. lid van een sportteam, iemand die een wedstrijd speelt 2. kind om mee te spelen
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
speler , sjpëuler , zelfstandig naamwoord, mannelijk , sjpëulers , - , speler , VB: Dat wörd läoter 'nne goje sjpëuler, lêt op m'n wëurd.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
speler , speuler , spulder , speler
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
speler , speuler , speulder, spulder , zelfstandig naamwoord , speulerkes , speler; Cees Robben - ene speuler; A.P. de Bont – spö’ldər, zelfstandig naamwoord m. 'speulder' - 1) persoon die een of ander spel speelt, speler; 2) hetz, als spö’lkᴐ.rt; spulder - speler; Willem Twee, witte wet ze moesse/ Spulders hebbe, net as Jan Van Roessel/ Fritske Lauer, den Boter, en Pietje de Jong... (Tony Ansems, Willem Twee; van de cd Gatvermiedenhoet; 2010); speulerkes - verkleinde vorm van ‘speuler’; spelertjes; Cees Robben – [over Willem II:] Vruuger.. toen hedden we speulerkes, man... (19560526)
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
speler , speuler , speulers , speler
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal