elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: speculaas

speculaas , spekeloatsie , (= speculatie); een suikergebak, niet, als bij v. Dale, Sint-Nicolaasgoed, maar klein suikergebak, van gelijk deeg, in Holland, verbastering, spikkelaas. Thans wordt het niet meer bij de suikerbakkers aangetroffen, en het woord kan in die beteekenis als verouderd beschouwd worden. Oostfriesch spikelâtsje, spekelâtsje, fijn, klein gebak van suiker, of: gegoten suikerwerk. Uit het Latijnsche speculatio (toezicht, oppassing) van speculari (kijken, bespieden) en speculum (spiegel) enz. Vgl. Nederlandsch speculatie.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
speculaas , spekeloatsie* , eigenlijk zeer klein St.-Niklaasgoed, uit meel, suiker en amandelen gebakken, elders: speculaas, spikkelaas, Hoogduitsch Speculation.
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
speculaas , spikkeloas , [zelfstandig naamwoord] , speculaas.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
speculaas , spikkelaos , spiklaos , mannelijk , speculaas.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
speculaas , spikkelaas , zelfstandig naamwoord , Speculaas.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
speculaas , sjpeklaase , mannelijk , speculaas. Sjpeklaase man: speculaaspop, speculaasfiguur.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
speculaas , spiklassie , speculaas.
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
speculaas , speeklasie , ook speeklasiemènneke, speculaas.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
speculaas , spekelaos , zelfstandig naamwoord , de, et; speculaas
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
speculaas , sjpikkeläosie , zelfstandig naamwoord, mannelijk , - , - , speculaas , VB: Roond de Sinterklaos wörd gemeenlik vëul sjpikkeläosie gëte.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
speculaas , spikkelaas , spikkelaasie , speculaas
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
speculaas , spiekelaosie , speculaas.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
speculaas , spikkelasie , spiklasie , mannelijk , speculaas
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
speculaas , spekla’sie , spiklasie, spikkelasie, speklaas’ , zelfstandig naamwoord, mannelijk , speculaas
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
speculaas , spikkelaozie , spiklaosie, speklaosie, speklaozie , zelfstandig naamwoord , speculaas; Ik hèb ok nòg en aander kedoo/ en spikkelaosie-pop,/ Ik prakkezeer al daogelang/ mar wè rèmt daor naa op? (Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: ‘Wè rèmt op rèème?‘); Jè, vruuger wast speklaosie-tèèd/ vural toen ik nog vree./ Mar ik vèèn dès Drieka naa vort meer/ van en taai-taai-pop heej. (Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: ‘As de speklaosie op is‘); ...gift de klèènkiendjes straks dan mar/ en stukske spikkelaosie. (Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: ‘Dan mar behèlpe‘); as vier pupkes van speklaosie... (Piet Heerkens; uit: Brabant, ‘Harriëtje’, 1941); Réépen seklaade, zekskes jodevet, pakken speklaosie van den bekker, ik kwaam niks te kort. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006); WBD III.2.5:228 'speculaas' = idem; A.P. de Bont – spəkla.si, zelfstandig naamwoord m. spekulatie - spekulaas; WNT SPECULATIE (II) zelfstandig naamwoord vr. - 1) zeker hard, droog en plat gebak, dat in den vorm van verschillende voorstellingen wordt gebakken en vooral op en omstreeks St. -Nikolaas wordt gegeten. Z.a. Antw. SPIKKELATIE zelfstandig naamwoord  v. - speculatie; Taalgids I (1859):42 Buser: herkomst woord 'spéculacie'
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
speculaas , speklasie , speculaas
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal