Woord: snurken
snurken , snurken , snorken
, snorken, ronken. Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
snurken , snorken , [werkwoord]
, 1 snurken; hai snorkt as n òs, as n swien.; 2 poggen en snorken = opscheppen. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
snurken , snorke , werkwoord
, Variant van snurken. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
snurken , sjnórke , werkwoord
, sjnórkde, haet gesjnórk/sjnarkde, haet gesjnark , snurken, zie ook: sjnarke.; sjnarke snurken, zie ook: sjnórke. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
snurken , snörken , snorken, snurken , zwak werkwoord, onovergankelijk
, (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, noord, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe). Ook snorken (Zuidwest-Drenthe), snurken (Noord-Drenthe, Zuid-Drenthe) = 1. snurken As ik op de rug lig te slaopen, dan kan ik zo lekker snörken, zeg mien vrouw. Dan gef ze mai een drukkerd en dan is het weer over (Pei), Aj last hebt van snurken, moej op de zied liggen gaon, dat helpt (Oos), Hij snörkte as een zwien (Row) 2. opscheppen (Zuidoost-Drents zandgebied) Hie lig aaid te snoeven en te snörken (Sle) 3. een snorkend geluid maken Wat snörkt hij mit die piepe (Dwi), Mien piep is voel, hie begunt te snörken (Eev), Hij snorkt weer mooi an de piepe rookte een pijp (Rui), Het geluud van keunen bij het zoegen nume wij snörken (Koe), Het peerd is kornaat, het snörkt arg (Pdh) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
snurken , snörken
, snurken. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
snurken , snörken
, snurken Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
snurken , snörkn
, 1. snurken. 2. brommen, vitten. Iej heb altied wat te snörkn, ik heb ’t zo goed edaon as ’t mâr kan. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
snurken , snorken , snurken , werkwoord
, 1. snurken 2. hetz. als snotteren, bet. 3 Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
snurken , snurreke , werkwoord
, snurrek, snurrekte, gesnurrekt , snurken Hij sliep as een os en snurrekte as een verreke, want hij was sôô moe as een hond Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
snurken , sjnuerke , werkwoord
, sjnuerkde, gesjnuerk, sjnuerkenterre , snurken , VB: Geng oûg heb ich toûwgedoën dis naach mêt dat sjnuerke vaan dè.; verschroeien (textiel) sjnuerke Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
snurken , snörreke
, snurken Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
snurken , snörreke
, snurken. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
snurken , snörken , werkwoord
, snörken, esnörkt , snurken. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
snurken , snorke , werkwoord
, snorktj, snorkdje, gesnorkdj , snurken Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
snurken , snäörke , werkwoord
, snurken Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
snurken , snörke , zwak werkwoord
, snörke - snörkte - gesnörkt , snurken, snorken; WBD III.2.3:283 'snurken' = snurkend lurken; A.P. de Bont – zw.ww. intr. 'snurken' - snorken: 1) het bekende ronkende geluid in de slaap voortbrengen; 2) snoeven Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
snurken , snurken
, slapen Bron: Oudenaarden, Jan (2015), Wat zeggie? Azzie val dan leggie! Aspecten van het dialect van Rotterdam, Rotterdam. |
snurken , snörke
, snörkde – gesnörk , snurken Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |