Woord: slijpsteen
slijpsteen , sliepstijn , sliepstain
, slijpsteen; sliepen = slijpen. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
slijpsteen , slijpsteen , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, Daarnaast slijpstien. Zie de wdbb. – Te Zaandam ook als benaming voor zeker hard gebak; zie synon. op vlaggeknop. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
slijpsteen , sliepsteen
, slijpsteen. Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94 |
slijpsteen , sliepstain , [zelfstandig naamwoord]
, slijpsteen. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
slijpsteen , sjliepsjtein , mannelijk
, sjliepsjtein , sjliepsjténke , slijpsteen. ’t Mėts oppẹ sjliepsjtein haute: het mes slijpen. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
slijpsteen , sliepstieën
, wetsteen. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
slijpsteen , sliepstien
, slijpsteen; * wè een koetse, ma gin sliepstien bie de putte: daar telt alleen de uiterlijke schijn. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
slijpsteen , sliepstien , 0
, slijpsteen Het mes is zo bot, ik haol hum even over de sliepsteine (Ros), Een keze as een sliepstien zo groot (Hav) *Ja, ja, uut de tied van de leren sliepstien en de stienen parebome vroeger (Mep) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
slijpsteen , sliepsteen , sliepstîên, sliepstien
, (Kampen) slijpsteen. Ook: sliepstîên (Kampereiland, Kamperveen), Gunninks woordenlijst van 1908: sliepstien Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
slijpsteen , sliepstien
, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie sliepsteen Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
slijpsteen , sliepstien , sliepsteen , zelfstandig naamwoord
, de; wetsteen, slijpsteen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
slijpsteen , sjliépsjtèin , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, sjliépsjtejn , sjliépsjtejnsje , slijpsteen , VB: 'nne sjliépsjtèin ês laankwérpig, 'nne kiérsjtèin roond. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
slijpsteen , slepstjêên
, slijpsteen. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
slijpsteen , sliepstien , zelfstandig naamwoord
, slijpsteen. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
slijpsteen , slepstjeen
, steen die in een bak water liep en waarmee men kon slijpen, de slepstjeen werd met een zwengel rondgedraaid Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’ |
slijpsteen , slèijpsteen
, slijpsteen Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
slijpsteen , sliepstein , mannelijk
, slijpsteen Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
slijpsteen , slèpstêen , zelfstandig naamwoord
, slijpsteen; Antw. SLIJPSTEEN zelfstandig naamwoord m. - fig. 'hard roggebrood': Ik eet van dieë sl. nie'. Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
slijpsteen , sliepstein
, slijpsteen Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |