Woord: schrede
schrede , schré , vrouwelijk
, schrèn , schrede. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
schrede , schrit
, schrede, ook: kruis van een broek. Dei bokse is in et schrit te enge. Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
schrede , schréêj , mannelijk
, schrede(n); ’ne Flinke schrééj in de boks hébbe grote passen maken. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
schrede , grèi , mannelijk
, grèie , grèike , schrede, pas; driehoekvormig inzetstuk in kruis van broek. Hae haet ’ne goue grèi in de boks: hij kan flink doorstappen. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
schrede , schrieje
, flinke pas. Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst. |
schrede , schrit
, stap, pâs; wieje schrit: groête stappe make. Bron: Kuipers, Cor e.a. (1993), Zò bót ás en hiëp. Plat Hôrster, Horst. |
schrede , schree , schrie , 0
, schreen, schreden , (Zuidwest-Drenthe, zuid, Midden-Drenthe, Zuidwest-Drents zandgebied, Kop van Drenthe). Ook schrie (Zuidwest-Drents zandgebied) = schrede Daor kwam e met grote schrieden op oes an (Dal), Gien enkele schree kwam hij hum in de mute (Zdw), Hij löp uut de schree uit de pas (Hgv), De lao is oet schree loopt niet soepel (Anl), z. ook het meer gebr. pas Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
schrede , schreej , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, schreej(e) , stap/pas Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
schrede , schrit
, schrede Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |