elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: schommel

schommel , schommel , Weiland geeft als beteekenis van het verbum schommelen o.a. op roeren, schudden. Het substantief schommel bezigt men in Dord in den zin van schudglas voor olie, azijn, enz
Bron: Bisschop, W. (1862), ‘Het Dordsche taaleigen. Bijdrage tot de kennis der Hollandsche dialekten’, in: De Taalgids 4, 27-48.
schommel , schōmmel , in: dikke of: dik schōmmel, voor: dik en vet, niet groot vrouwspersoon. Aan den schommelenden, waggelenden gang ontleend. Zie: schōmmêln.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
schommel , schommel , [zelfstandig naamwoord] , zuzói. || soeiern; zuzòì , (Stad en Westerkwartier)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
schommel , schommel , [zelfstandig naamwoord] , gezet klein vrouwspersoon.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
schommel , schoemel , schommel , vrouwelijk , schommel ’n Dikke schoemel Een dikke vrouw.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
schommel , schummelke , schommeltje.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
schommel , skommel , skompel, skoppel , zelfstandig naamwoord , Ook: 1. Dikke, schommelend lopende vrouw. Vgl. Fries skommel = dikke vrouw. 2. Wasgoed dat gedurende een bepaalde tijd in de wasmachine ‘geschommeld’ heeft. | De eerste skommel ken er bedát wel uit. Verouderde variant skoppel.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
schommel , sjómmel , een tussen twee neerhangende touwen bevestigde plank, waarop men door zich af te zetten heen en weer zweeft.
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
schommel , schommel , 0 , schommels , 1. schommel Wie hadden een mooie schommel maakt veur de kinder (Bco), z. ook bommel, talter, suiker, ruik 2. dik vrouwspersoon Wat is dat een dikke schommel (Sti), Een klein dik wiefie nuimt ze wel een schommelie (Gas) 3. het bedelen (Zuidoost-Drents zandgebied) Hie möt op de schommel um geld te kriegen gaan bedelen (Sle)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
schommel , skommel , schommel
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
schommel , schommel , zelfstandig naamwoord , de 1. schommel (bekend speeltuig) 2. dikke persoon, die nl. schommelend loopt
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
schommel , schingel , zelfstandig naamwoord , schingels , schingeltie , [O] schommel
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
schommel , schômmel , schommel
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
schommel , schoemel , p schommel.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
schommel , skommel , zelfstandig naamwoord , skummeltien , schommel. Zie ook: talter.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
schommel , schómmel , schommel, gezette vrouw
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
schommel , sjómmel , sjógkel, sjóngel , vrouwelijk , sjómmels, sjógkels, sjóngels , sjummelke, sjugkelke, sjungelke , schommel , Mèt klein kirmes stónge altied sjóngels.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
schommel , sjoegkel , zelfstandig naamwoord , sjoegkels , sjuugkelke , schommel ook sjómmel (Duits: Schaukel)
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
schommel , sjómmel , zelfstandig naamwoord , sjómmels , sjömmelke , schommel ook sjoegkel
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
schommel , schómmel , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , schómmels , vrouw, erg dikke
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
schommel , schómmel , schómmels , schummelke , schommel
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal