Woord: schelp
schelp , schilp , schelp , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, Daarnaast skulp, schulp. Schelp. || Breng weer nuwe schilpen in de tuin. Aan 7 hoed (zekere maat) schulp Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
schelp , schulp , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, zie schilp. – Ook: verteerd lood in een loodwitmakerij. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
schelp , schölp
, schulp, schelp. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
schelp , schölpe , vrouwelijk
, schulp, schelp (gebogen deel van een ploegschaar) Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
schelp , skillǝp , ,
, schelp. Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen |
schelp , schelp , [zelfstandig naamwoord]
, Zo ook de nieuwe woorden schelpenmis, schelpenzoeger. , uit het Holl. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
schelp , schulp , [zelfstandig naamwoord]
, 1 schelp (de kleine witte in de tuinpaden heten nunen of nuunders). De schulp van n mozzel. In zien schulp kroepen.; 2 ‘t uiteinde van de nagel (Westerkwartier) Wat hestoe der dikke schulpen op! (dV) Smalend of schertsend: de nagel zelf. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
schelp , skilp , zelfstandig naamwoord
, Dialectische variant van schelp. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
schelp , skulp , zelfstandig naamwoord
, 1. Variant van schelp. 2. Voorste deel van een bakwagen. Vgl. Fries skulp. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
schelp , schöälp (water)
, enne fleenke klats (water). Bron: Kuipers, Cor e.a. (1993), Zò bót ás en hiëp. Plat Hôrster, Horst. |
schelp , schulp , schölp, schulpe, schulbe, schölpe, schelp , 0
, schulpen , (Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe). Ook schölp (Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, noord), schulpe (Zuidwest-Drents veengebied), schulbe (Veenkoloniën), schölpe (Zuidwest-Drenthe, zuid), schelp alleen in bet. 2. (Zuidoost-Drenthe) = 1. schulp Hie kreup in zien schölp (Sle) 2. schelp Hej nog schulpen veur de koenen koft? die schelpen werden namelijk door de boeren fijngemalen (Pdh), Ze deden schölpen in een kiekkast dan kreeg je mooie combinaties (Sle), Het was lastig fietsen mit dei neie schelpen op dat fietspad (Bov) 3. schelpvormig voorwerp De schulp is het rister van de ploeg en een schulp vangt de kwalm van de laamp op (Eev), (fig.) Die kerel hef schölpen van haanden grote handen (Hgv), ...van oren grote oren (Ruw), Ie mut de schölpen wat bèter lösdoen beter uitkijken (Hgv) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
schelp , schölp
, 1) schelp; 2) bovendeel van een klomp; 3) dop van een noot. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
schelp , schulp
, bovenste helft van een klomp. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
schelp , skulpe
, schelp Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
schelp , schölp
, schulp , Tuun'ter óp ônkwam króóp ie in z'n schölp, héij dörfde nie dur te driive. Toen puntje bij paaltje kwam kroop hij in zijn schulp, hij durfde niet door te drijven. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
schelp , schulpe , schulp, schelpe , zelfstandig naamwoord
, de 1. schelp; soms: schelp die glad is, i.t.t. een nuunder die ribbeltjes heeft 2. (verz.; in de vorm van schulp) gemalen schelpen: hetz. als kiepescharp 3. elk der halfronde uitsteeksels, sterke golvingen aan het einde van kledingstof e.d. ter verfraaiing aangebracht Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
schelp , schillep , schullep , zelfstandig naamwoord
, schillepe, schullepe , schillepie, schullepie , schelp Van de schillepe van ’t strand maoke ze grit voor de kippe Ook schullep Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
schelp , sjélp , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, sjélpe , sjélpke , schelp , VB: Dêk vêns te nog sjélpe van miljoene jaore liéje ién de méleger. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
schelp , schôllep , schöllep, schölp
, schelp, bovendeel van een klomp Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
schelp , skelpe , zelfstandig naamwoord
, schelp. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
schelp , skulpe , zelfstandig naamwoord
, schulp. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
schelp , schùlp
, schulp Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
schelp , sjelp , zelfstandig naamwoord
, sjelpe , sjelpke , schelp Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
schelp , schêlp , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, schêlpe , schêlpke , schelp Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
schelp , schölp , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, schölpe , schölpke , schelp Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
schelp , schölp
, schölpe , schölpke , schelp Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |