elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: scharen

scharen , scharen , werkwoord , snijden, maaiën, schrapen, verzamelen., bijëenharken. , Dat hout kan geschaard worden. Die heg kunnen wij scharen. Wij zullen den klaver nog niet scharen. Hij schaart veel geld, graan bijëen.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
scharen , scharen , werkwoord , rakelen. , Het vuur scharen of inscharen, wat hier ook inrekenen genoemd wordt. Van reke, eene hark.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
scharen , scharen , zich verzamelen. De koebeesten worden gezegd te scharen als zij tegen den avond zich in de weide verzamelen om naar stal te gaan.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
scharen , [paren] , scharen , paren, van dieren. In Gron. zegt men dit van visschen.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
scharen , schoaren , paren, van visschen; Drentsch scharen = paren, van dieren. – Wij zeggen ook, wanneer jongelieden van beiderlei geslacht zich op kermissen, hardrijderijen, enz. tot paren vereenigen: zij begunnen te schoaren.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
scharen , scharen , zwak werkwoord, intransitief , Zeker jongensspel, dat ook wel herten en herrie-herrie-prous wordt genoemd; zie herrie en vgl. schaar I, 3.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
scharen , scharen , zwak werkwoord, transitief , Daarnaast schêren. Verdelen (van de gemeenschappelijke weide), aan ieder rechthebbende zijn schaar toewijzen. Thans verouderd. Zie de op schaar II aangehaalde plaats uit VAN MIERIS, en vgl.: “Van scaren in een weyd tsamen gelandt. Ende oeck so wie dat meestendeel heeft in eenre weiden, die sal des grases wouden ende scharen (var. scheren) by den ghemeenen rechte (keur v. Grootebroek, 15de e.), Wfri. Stadsr. 2, 262. – Vgl. scharing. In de zin van weiden, vee laten grazen, d.i. gebruik maken van het recht dat een schaar geeft, waarin ook Ofri. skera voorkomt, vindt men het woord in de samenst. bescharen; zie aldaar.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
scharen , schoaren , [werkwoord] , 1 zich samenvoegen in paren, gezegd van de jongelui op een feest. Ze begunnen al te schoaren.; 2 paren (van vissen). As de vizzen schoaren, trekken ze ien e opgoaten op (dV).; 3 zok schoaren = zich bijeenvoegen, op een rij gaan staan, paren vormen
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
scharen , scharen , [werkwoord] , schaduw geven. Kestaanjebomen scharen best.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
scharen , skerese , werkwoord , Kinderspel, waarbij met een skere of schare of groep kinderen die elkaar bij de hand vasthielden een ander moest zien aan te tikken. Lukte dat, dan moest de ‘getikte’ bij de rij aansluiten. Het spel ging net zo lang door tot het laatste kind getikt was. Deze wijze van spelen heette ‘vaste skeer’. Bij een zogenaamde ‘losse skeer’ moest je in je eentje een ander zien te tikken (Wervershoof). Vgl. Boek. onder herrie.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
scharen , skere , werkwoord , Zie skerese.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
scharen , schaoren , scharen , zwak werkwoord, onovergankelijk , (Zuidoost-Drents zandgebied, Noord-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid). Ook scharen (Zuidwest-Drenthe, zuid, Zuidoost-Drenthe, Midden-Drenthe), vaak wederk. in bet. 1. = 1. zich scharen, zich verzamelen Zie schaort zuk um de heerd toou (Eex), Ik schare mij achter de meerderheid (Bro), De kouen schaoren bai een onweersbui bai mekaor (Nor), Tegen een buie schaort de koenen zich mit de konte naor de wiend (Noo), ‘De koebeesten worden gezegd te scharen, als zij, tegen den avond, in de weide zich verzamelen, om naar de stal te gaan’ (wp) 2. paaien, kuit schieten (Noord-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, noord, wp) De vis schaort (Row)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
scharen , schaarsen , bijeen doen, verzamelen.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
scharen , schoren , het vee in- of uitschoren, in een andere wei brengen.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
scharen , schaore , nemen , Bloemkónte die schaore van alles meej és'se èrges schón bluumkes zien stôn. Bloemenliefhebbers die nemen van alles mee als ze ergens mooie bloempjes zien staan.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
scharen , schaoren , schoren, scharen , werkwoord , 1. scharen: zich bij, in een aantal mensen opstellen 2. scharen: van motorvoertuigen met een aanhanger e.d.
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
scharen , sjare , werkwoord , sjaarde, gesjaard, sjarenterrre/sjoer, gesjoere , stelen , handtastelijk worden (t.o. meisjes) sjare VB: Dè löp ze nog 'ns öm es dè neet oétsjejt mêt dat sjare, de vrollûi zién dao neet van gedeend.; opbrengst hebben (van landerijen) sjère (vero.) VB: Op dat mäoger laand zal 'r neet vëul sjère.; tasten sjare VB: 'r Sjaarde ién d'n duúster nao de sjluütel van de vëurdëur.; sjère opbrengst hebben (van landerijen) sjère (vero.) VB: Op dat mäoger laand zal 'r neet vëul sjère.;pötsje sjare kaartspel (bep. kaartspel) (regelmatige tijd) pötsje sjare
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
scharen , schaare , schampen. bijv. “ij schaarde meej z’n aarem langs de muur”, “hij bezeerde zich door met zijn arm de muur te schampen”.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
scharen , schaare , hebberig zich snel iets toe­eigenen. ook “wegschaare” en “meejschaare”.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
scharen , schâre , bijeen sprokkelen, scharen , Tis schâre um rond te kanne komme. Het is (geld) bijeen sprokkelen om rond te kunnen komen.
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
scharen , skaarze , skoerse , werkwoord , scharen, vergaren, bijeenbrengen, uitschrapen (Den Bosch en Meierij); skoerse; schrapen (Helmond en Peelland)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
scharen , schèère , zwak werkwoord , "schrapen, bij elkaar zien te krijgen; scheren; knarsen; N. Daamen - Handschrift 1916 – ""bij mekaare schairen (schrapen); moeder maak de pan uitschairen?""; Kees en Bart - in Tilburgsche Post 1922-193? - 'knippen en scheiren'; 'z'n eigen schèren'; Cees Robben – [Bij de belastingdienst] Hier schèère z’oe zonder zêêp... (19711008); Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - van enen aorige zòt geschoore zèèn (HM ' 70) - door een zot gek verklaard zijn; Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - schèèren èn piepen as ene kafmeule (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1969) - spreekwoordelijke vergelijking: gezegd van een herstellende zieke die nog moeite heeft met de lichaamsfuncties; J.H. Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - SCHAREN voor 'schrapen' van een gierigaard. Bij Kiliaen - = congregare. Z.a. C. Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal - 1978 - SCHARREN (schèère) ov.ww - krabben, schrappen, bv. restjes uit een pan; ook: vrekkig verzamelen, krampachtig verwerven. Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - SCHÈREN - afmaaien, afpikken, doch alleen in de zegswijze: de velden geschoren, de winter geboren; WBD schèère (II:988) - scheren: van de door spoelen verkregen scheerklossen met kettinggaren er zoveel bij elkaar brengen op het 'scheerrek' als men voor de te weven stof nodig heeft ... WBD schèère (II:1056) - scheren (nabewerking van weefsel); WNT SCHARREN 5) op hebzuchtige wijze geld bij kleine beetjes verzamelen"
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
scharen , schaore , schaorde – geschaord , scharen
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal