elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: romig

romig , roumich , roumigger, roumichste , romig.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
romig , romig , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , 1. romig Het was hiele romige beschutenmelk, die ze hen zo’m jonge moeder brachten (Odoornerveen) 2. gekleurd door ijzer in de grond (be:Kop van Drenthe en Midden-Drenthe) Romige slo [sloten], z. ook rodolmig
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
romig , [romig] , roumig , roumiger, roumigst , romig
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
romig , roumig , roumiger – roumigs , romig
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal