Woord: ritssluiting
ritssluiting , ritssluting , 0
, treksluiting Ik heb de ritssluting in de rok kepot, daor moet ik een neie inzetten (Emm), z. ook treksluting Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
ritssluiting , ritssjleting , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, ritssjletinge , ritssjletingske , ritssluiting , ritssjleting Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
ritssluiting , ritssluting , zelfstandig naamwoord
, ritssluiting, rits. Zie ook: ritse. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
ritssluiting , ritssloeting , vrouwelijk
, ritssluiting Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
ritssluiting , ritssloêting , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, ritssloêtinge , ritssluiting Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
ritssluiting , ritssloe~ting
, ritssluiting Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |