Woord: rijkdom
rijkdom , rikdom
, Rykdom. Bron: J.A.V.H. (18e eeuw), Haagsch Nederduitsch woorden-boekje. Den Haag: Johannes Mensert. Uitgegeven in: Kloeke, G.G. (1938), ‘Haagsche Volkstaal uit de Achttiende eeuw’, in: Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde 57, 15-56. |
rijkdom , rijkdom
, wordt hier in eenen zin gebezigd die door den heer Te Winkel, in zijne uitnemende verhandeling over de woorden met het achtervoegsel dom zamengesteld, niet wordt opgegeven, namelijk in eenen collectieven zin, voor al de rijken of gegoeden bij elkander, zoo als het gebruikt wordt b.v. door V. Lennep in zijne Rom. Werken, 2de uitg. IV, bl. 249. [Aanvulling J. van Lennep: Er wordt in Holland zelden een feest gegeven, na afloop waarvan deze of gene burgervrouw niet aan haar zuster of buurvrouw vraagt: ‘was er veul rijkdom?’] Bron: Bisschop, W. (1862), ‘Het Dordsche taaleigen. Bijdrage tot de kennis der Hollandsche dialekten’, in: De Taalgids 4, 27-48. |
rijkdom , riekdom , [zelfstandig naamwoord]
, rijkdom. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
rijkdom , riekdóm , mannelijk
, riekdómme , riekdumke , rijkdom. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
rijkdom , riekdom , 0
, riekdommen , rijkdom Het is een heile riekdom aj joe zat eerpels eten kunnen (Pei), Het laandhuus, de riekdom straolt er vanof (Uff), Wat een riekdom bij die neie buren (Dwij) *Riekdom brengt gien geluk (Zwe); Gezondheid is de grootste riekdom (Vle) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
rijkdom , riekdom
, rijkdom Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
rijkdom , riekdom , zelfstandig naamwoord
, de 1. het welgesteld, rijk zijn 2. vermogen, kostbaar bezit Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
rijkdom , riekdom , zelfstandig naamwoord
, rijkdom. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
rijkdom , riekdóm , vrouwelijk
, rijkdom Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
rijkdom , rie~kdóm
, rijkdom Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |