elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: redeneren

redeneren , reneeren , praten, keuvelen; Izak bleef maor staon te reneeren; jongen en oalden zatten met ’n kaander um ’t vuur te reneeren. Gron. redenijern, rezenijern. Staat voor: redeneeren.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
redeneren , redenijêrn , renâiern, reesnijêrn, rezenijern , (redeneeren), in de zegswijs: hij redenijrt as ’n swalfke (of: swalf) op ’n boonstok (of: op ’n törse boonstok) = hij praat als iemand die gek is, hij kraamt niets dan onzin uit. Drentsch reneeren = praten, keuvelen. Zie ook: metworst.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
redeneren , reddĕnierĕn , redeneeren.
Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94
redeneren , redennaaiern , reenaaiern; rezenaaiern; rizzenaaiern; reesnaaiern , [werkwoord] , 1 redeneren. Hai redennaaiert as n swaalfke op n törzeboonstòk = hij praat al maar door. Hai reenaaiert as n metwòrst, dij ‘t vet ontlopen is = zonder slot of zin.; 2 redenering. Da’s ja gain rezenaaiern geliek!
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
redeneren , rezenaaiern , [werkwoord] , ook: rezenneren (West-Westerkwartier) =redenaaiern. Uit F. raisonner. || rizzenaaiern
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
redeneren , riddeneiere , riddeneierde, haet geriddeneiert , redeneren.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
redeneren , riddeneren , redeneren.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
redeneren , rikkeroan , discussiëren.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
redeneren , redeneren , redenèren, riddeneren, reneren, renèren, re , zwak werkwoord, onovergankelijk , Ook redenèren (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, noord, Midden-Drenthe), riddeneren (Zuidwest-Drenthe, Zuidoost-Drents zandgebied), reneren (Zuidoost-Drents zandgebied ), renèren (Zuidwest-Drenthe, noord), renteneren (Zuidwest-Drenthe, zuid, ti) = 1. redeneren Redenèren kan hie, hij prat een vis uut het waeter (Dwi), Hij redeneert oe uut de stoel en giet er zölf op zitten hij kan geweldig praten (Dwij), Zij hebt lange mit hum riddeneerd, mar zij kunt hum niet aovertugen (Hgv), Hij kan redeneren as Brogman (Flu), Hie reneert, ...redeneert al as een grote kerel (Sle) 2. praten, keuvelen Zij zaten mooi bij het vuur te renèren (Smi), ...achter in de busse te redeneren (Ruw), Ze zaten om de taofel tou te redeneren (Row), z. ook reseneren
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
redeneren , riddeneren , renteneren , redeneren
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
redeneren , risseneren , riddeneren , werkwoord , redeneren, een geprek voeren
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
redeneren , riddeneere , werkwoord , riddeneer, riddeneerde, geriddeneerd , praten, spreken Hij ken aerdeg riddeneere Hij kan goed argumenteren; Ze zatte zôô te riddeneere Ze zaten erg intensief te praten
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
redeneren , riddenere , werkwoord , riddeneerde, geriddeneerd , redeneren , VB: Jao, es te zoe riddeneers, daan kêns te aal waol good kalle.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
redeneren , riddeneren , werkwoord , riddeneren, eriddeneerd , redeneren.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
redeneren , riddeneere , redeneren
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
redeneren , riddeneêre , rizzeneêre, riddenieëre, rizzenieëre , werkwoord , riddeneertj/rizzeneertj, riddeneerdje/rizzeneerdje, geriddeneerdj/gerizzeneerdj , eerste en tweede vorm Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern), Nederweerts, Ospels; derde en vierde vorm Weerts (stadweerts); redeneren
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
redeneren , riddeneere , zwak werkwoord , riddeneere - riddeneerde - geriddeneerd , redeneren; Kees en Bart - in Tilburgsche Post 1922-193? - riddeneere; WBD III.1.4: (?) 'redereren' = idem; A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - ; zw.ww.intr. 'riddeneren' - redeneren
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
redeneren , riddenaere , riddenaerde – geriddenaerd , redeneren
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal